B1 Genotype en fenotype

• Biologie
• Middelbare school
• vmbo g, t
• Leerjaar 3

BS 3.1: Genotype en fenotype

Planning

1. Leerdoelen
2. Uitleg BS 1
3. Opdrachten maken
4. Wat hebben we geleerd? De quiz!

Leerdoelen

• Je kunt omschrijven wat een genotype is
• Je kunt omschrijven wat een fenotype is
• Je kunt omschrijven wat een gen (en een allel) is
• Je kunt beschrijven hoe organismen informatie over erfelijke eigenschappen overdragen aan hun nakomelingen via hun chromosomen

Chromosomen

• Zijn lange dunne draden
  
• In deze draden komt DNA voor
  
• Stof DNA bevat alle informatie voor erfelijke eigenschappen
  

Genen

Elke celkern van een lichaamscel bevat de informatie voor alle erfelijke eigenschappen.

Gen = deel van een chromosoom met informatie één erfelijke eigenschap.

• Een chromosoom bevat veel genen
• In lichaamscellen komen genen in paren voor
• In geslachtscellen komen genen enkelvoudig voor

 

Chromosoom, gen, allel

Genotype

Genotype = De informatie voor de erfelijke eigenschappen van een organisme

Het genotype van een organisme komt tot stand op het moment van bevruchting

 

Fenotype

• Het uiterlijk (waarneembare eigenschappen) van een organisme
  
• Het fenotype van een organisme komt tot stand door het genotype en door invloeden uit het milieu
  

Opdracht

Lees B1 en markeer

Maak de opdrachten 1 t/m 3

na 5 minuten opdr 3 bespreken 

Wat verandert in het plaatje?

1. Zowel het genotype als het fenotype wel
2. Genotype en fenotype beide niet
3. Genotype wel Fenotype niet
4. Genotype niet Fenotype wel

Waar bestaan chromosomen uit?

Waar of niet waar: de genen in een bevruchte eicel zijn verschillend van die in een levercel van de baby

1. Waar
2. Niet waar

Doelen en doen

• Je kunt omschrijven wat een genotype is
• Je kunt omschrijven wat een fenotype is
• Je kunt omschrijven wat een gen is
• Je kunt beschrijven hoe organismen informatie over erfelijke eigenschappen overdragen aan hun nakomelingen via hun chromosomen

Opdracht 1 t/m 3 en 7