Flexles grammatica 1: pv, zinsdeelstreepjes, ow, wg en lv

Goedemiddag klas 1
Volg het stappenplan, dan maken we er een mooie les van.

Stap 1: Doe de telefoon in de telefoontas.
Stap 2: Pak je Chromebook, je schrift en je boek Nederlands 1HV. Mavo-leerlingen krijgen van mij een kopie.
Stap 3: Schrijf in je schrift de persoonsvorm van de volgende zin: Waar staat de Eiffeltoren?
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Goedemiddag klas 1
Volg het stappenplan, dan maken we er een mooie les van.

Stap 1: Doe de telefoon in de telefoontas.
Stap 2: Pak je Chromebook, je schrift en je boek Nederlands 1HV. Mavo-leerlingen krijgen van mij een kopie.
Stap 3: Schrijf in je schrift de persoonsvorm van de volgende zin: Waar staat de Eiffeltoren?

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
  1. Je kunt aan het einde van de les de persoonsvorm van een zin vinden op drie manieren.
  2. Je kunt de zin opdelen in zinsdelen door middel van zinsdeelstreepjes.
  3.  Je kunt het onderwerp van een grammaticale zin vinden.
  4. Je kunt het werkwoordelijk gezegde benoemen in een zin.
  5. Je kunt het lijdend voorwerp benoemen in een zin.

Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen?
  • Wat weet je al van de persoonsvorm, zinsdelen en het onderwerp?
  • Uitleg
  • Oefenen

Slide 3 - Slide

Ontleed de volgende zin:
De opa van mijn vader woonde in Spanje.
Benoem de pv, zet zinsdeelstreepjes en noem het onderwerp

Slide 4 - Open question

De persoonsvorm (pv)
  • De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
  • Elke zin heeft altijd één persoonsvorm.
  • Staat er maar één werkwoord in de zin? Dan is dat automatisch de persoonsvorm.
  • Door de zin van tijd te veranderen kan je de persoonsvorm vinden. Het werkwoord dat is veranderd is de persoonsvorm. 



Slide 5 - Slide

3 manieren om de persoonsvorm te vinden
  1. Zet de zin in een andere tijd: Van verleden tijd naar tegenwoordige tijd en andersom. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm. Voorbeeld: Mijn vader gaat naar de winkel. --> Mijn vader ging naar de winkel.  
  2. Verander van getal: Van enkelvoud naar meervoud en andersom. Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm: Mijn vader en ik gaan naar de winkel.
  3. Maak een vraagzin. Het eerste werkwoord komt vooraan: Gaat mijn vader naar de winkel? LET OP: vraagwoorden als waar, wanneer zijn geen PV

Slide 6 - Slide

Benoem de persoonsvorm:
Wat is mijn lievelingseten?

Slide 7 - Open question

Zinsdeelproef
  1. Bepaal de persoonsvorm.
  2. Zet streepjes ( / )  om de persoonsvorm.
  3. Kijk welke zinsdelen voor de persoonsvorm kunnen staan.
  4. Zet zinsdeelstrepen.

Slide 8 - Slide

Zet zinsdeelstreepjes:
Mijn broer heeft vandaag hard gewerkt. (vergeet hoofdletter en punt niet)

Slide 9 - Open question

Onderwerp
1. Wie of wat + persoonsvorm
Voorbeeld: Mijn vader gaat naar de winkel.
pv = gaat
Wie gaat? = mijn vader
2. Verander van getal (ev naar mv en andersom). De personen/dingen die veranderen zijn het onderwerp.
Bijv.: Mijn vader en ik gaan naar de winkel. Mijn vader verandert.

Slide 10 - Slide

Benoem het onderwerp van de zin:
Bij een vreemde stel jij je altijd netjes voor.

Slide 11 - Open question

Leg in eigen woorden uit hoe je het werkwoordelijk gezegde kunt vinden

Slide 12 - Open question

Werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in de zin. Let op: ook de persoonsvorm hoort bij het werkwoordelijk gezegde.

Slide 13 - Slide

Benoem het wg: Houd nou eens op!

Slide 14 - Open question

Benoem het wg: Ik zou dit verhaal best wel kunnen geloven.

Slide 15 - Open question

Het lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp ondergaat altijd iets. Je kunt het lv als onderwerp neerzetten.
Soms heeft een zin geen lijdend voorwerp.

Hoe vind je het lijdend voorwerp: Vraag: Wat/Wie + onderwerp + wg.
Voorbeeld: Ik heb hen ontslagen. Wat heb ik ontslagen = X
Wie heb ik ontslagen = hen

Slide 16 - Slide

Ontleed de zin helemaal: Ben je iets vergeten misschien?

Slide 17 - Open question

Ontleed de zin helemaal: Wil jij nu even komen?

Slide 18 - Open question