Les 9 - Blok 2 Lezen: opbouw in alinea's (verwijswoorden) en tekstopbouw/samenvatten
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3
This lesson contains 22 slides, with text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Lesplanning
- Lesdoel: wat leren we vandaag?
- Voorkennis ophalen: begrijpend lezen
- Uitleg blok 2 Lezen
- Zelfstandig werken/verlengde instructie
- Antwoorden bespreken
- Afsluiting
Slide 2 - Slide
Lesdoel
Aan het einde van de les...
✓ ken je verschillende verwijswoorden die kunnen voorkomen in een tekst
✓ weet je hoe een inleiding en slot kunnen beginnen/eindigen
✓ weet je hoe je een kernzin kan vinden
✓ weet je hoe je een tekst moet samenvatten
Slide 3 - Slide
Lezen 2.3 - Weet je het nog?
Indeling van een tekst:
- inleiding, kern en slot
Slide 4 - Slide
Reclame
Slide 5 - Slide
Reclame: activeren
Slide 6 - Slide
Leesboek
Slide 7 - Slide
Leesboek: amuseren
Slide 8 - Slide
Nieuwsbericht
Slide 9 - Slide
Nieuwsbericht: informeren
Slide 10 - Slide
Bekijk de onderstaande teksten
Beyza en Samira lopen naar huis. Beyza en Samira zijn net klaar met school. In de vrije tijd van Beyza en Samira vinden Beyza en Samira het leuk om te gaan wandelen.
Beyza en Samira lopen naar huis. Zij zijn net klaar met school. In hun vrije tijd vinden zij het leuk om te gaan wandelen.
Slide 11 - Slide
Hoe noem je deze woorden?
Beyza en Samira lopen naar huis. Beyza en Samira zijn net klaar met school. In de vrije tijd van Beyza en Samira vinden Beyza en Samira het leuk om te gaan wandelen.
Beyza en Samira lopen naar huis. Zij zijn net klaar met school. In hun vrije tijd vinden zij het leuk om te gaan wandelen.
Slide 12 - Slide
Verwijswoorden
Gebruik het juiste verwijswoord:
het-woorden -> het, zijn, dit, dat
de-woorden (mannelijk) -> hij, hem, zijn, die, deze
de-woorden (vrouwelijk)-> zij/ze, haar, die, deze
meervoud -> zij/ze, hen, hun, die, deze
Slide 13 - Slide
Verwijswoorden
Het-woorden
het, zijn, dit, dat
Het meisje dat daar loopt
In dit huis wonen 2 gezinnen
De-woorden (man)
hij, hem, zijn, die, deze
Deze man loopt naar buiten
Die tas ligt op de grond
De-woorden (vrouw)
zij/ze, haar, die, deze
Die vrouw heeft haar tas daar
Zij, die oma, heeft een nieuwe tas
Meervoud
zij/ze, hen, hun, die, deze
Ze gaan die opdrachten maken
Slide 14 - Slide
Verwijswoorden: voorbeeld
Onze hond loopt mank, maar hij is ook al oud
Het boek dat ik moet lezen, is veel te dik
Komen jullie vrienden ook? Nee, die komen niet
Slide 15 - Slide
Verwijswoorden: voorbeeld
Onze hond loopt mank, maar hij is ook al oud
Het boek dat ik moet lezen, is veel te dik
Komen jullie vrienden ook? Nee, die komen niet
Slide 16 - Slide
Hoe weet je naar welk woord het verwijswoord verwijst?
Stel een vraag dat begint met Wie, Wat, Waar of Welk(e)
1. Onze hond loopt mank, maar hij is ook al oud
Wie loopt mank? - onze hond
Het boek dat ik moet lezen, is veel te dik
- Wat moet ik lezen? - het boek
Komen jullie vrienden ook? Nee, die komen niet
- Wie komen? - jullie vrienden
Slide 17 - Slide
Inleiding: op welke manier begint het
- het onderwerp benoemen
- belangrijke vraag over het onderwerp stellen
- een probleem noemen
- een grappig/herkenbaar verhaaltje vertellen
- iemands persoonlijke ervaring vertellen
- de aanleiding noemen: er gebeurde iets, waardoor het logisch is om nu de tekst te schrijven (onderzoek, boek verschenen, nieuws, bepaalde datum/periode/seizoen)
Slot: op welke manier eindigt het
- samenvatting geven
- conclusie trekken
- antwoord geven op belangrijke vraag
- de oplossing voor een probleem geven
- een advies geven/oproep doen
Slide 18 - Slide
Vraag
Tekst
Slide 19 - Slide
Antwoord: D
Tekst
Slide 20 - Slide
Zelfstandig werken / verlengde instructie
Wat
H2 Lezen
Blz. 100 t/m 105
Opdracht 4 t/m 6
Hoe
Werkblad + schrift
Hulp
Zelfstandig of uitleg (bij mij)
Tijd
25 minuten
Klaar?
Nakijken
timer
20:00
Slide 21 - Slide
Lesdoel
Aan het einde van de les...
✓ ken je verschillende verwijswoorden die kunnen voorkomen in een tekst
✓ weet je hoe een inleiding en slot kunnen beginnen/eindigen