20190509 oefenen met woordsoorten

Grammatica en spelling
woordsoorten, zinsdelen, leestekens en werkwoordspelling
1 / 22
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammatica en spelling
woordsoorten, zinsdelen, leestekens en werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Programma
Oefenen met voornaamwoorden (sleepvraag)
Oefenen met hulp-, koppel- en zelfstandige werkwoorden (sleepvraag)
Creatief met woordsoorten
Komma
Dubbele punt
Uitleg over de bezits-s (met of zonder apostrof)
Zelfstandig leren

Slide 2 - Slide

Eindopdracht
1) Beeldverhaal (mag in een groepje van maximaal 3 lln)

2) Een verhaal schrijven (individueel)

inleveren: uiterlijk 4 juni 2019

Slide 3 - Slide

persoonlijk voornaamwoord
betrekkelijk voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
onbepaald voornaamwoord
Alle mensen kregen een boek.
De jongen die daar was, deed verdacht.
"Ben ik nou zo slim, of zijn jullie zo dom?" riep Van Gaal ooit richting journalisten.
Ik wil dat taartje en die koffie.
Mijn broer is morgen jarig.
Er zijn mensen die denken dat de aarde plat is.
Ieder kind heeft recht op goed onderwijs.
Die jongen weet het antwoord.
Het lijkt zeker dat het zo is.
Niets is, wat het lijkt.
Wijst niet een specifiek iets of persoon aan, maar iets algemeens.
Verbindt twee zinnen of zinsdelen met elkaar.
Het woord verwijst naar iets anders.
Verwijst (meestal) naar levende wezens.
Verwijst nadrukkelijk naar een specifiek iets of iemand.

Slide 4 - Drag question

zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord
koppelwerkwoord
Werkwoorden die, samen met een ander soort werk-woord, een extra betekenis geven. Vaak iets over de tijd.
Geeft een actie aan. Het belangrijkste werkwoord van een werkwoordelijk gezegde.
Verbindt een eigenschap, functie, toestand aan het onderwerp. Alleen bij een naamwoordelijk gezegde.
De jongen uit die klas wil later docent worden.
De jongen uit die klas wil later docent worden.
De uitslag bleek al bij iedereen bekend.
Ik zou dat anders hebben gedaan.
Tijdens de vakantie sport ik meer dan anders.
Ik heb de afgelopen weken 5 boeken gelezen.
Hij zou zich vast gered weten te hebben in Frankrijk.

Slide 5 - Drag question

Maak (in tweetallen) twee zinnen:
1. Een zin met een persoonlijk voornaamwoord en een hulpwerkwoord.
2. Een zin met een betrekkelijk voornaamwoord en een koppelww.

Slide 6 - Open question

Komma

Slide 7 - Slide

Hij zat op haar schoot en rustte uit.
Hij zat op haar, schoot en rustte uit.

Slide 8 - Slide

Wat staat hier?
  • De meester zei Pietje is een monster
  • De leerlingen die met zekerheid een voldoende willen hebben vaak goed geleerd en geoefend.

Slide 9 - Slide

komma (,)
Voor een korte pauze in een zin
Voor een betere leesbaarheid
Om misverstanden te voorkomen

Slide 10 - Slide

komma (,)
1) Tussen 2 persoonsvormen of andere werkwoordsvormen die niet tot het gezegde behoren.
Als de nood het hoogst is, haal je de beste resultaten.

Slide 11 - Slide

komma (,)
1) Tussen 2 persoonsvormen of andere werkwoordsvormen die niet tot het gezegde behoren.
2) Voor een voegwoord (want, omdat, terwijl, dan, maar)
Ik heb zin in de zomer, omdat we dan 4 weken naar Frankrijk gaan.

Slide 12 - Slide

komma (,)
1) Tussen 2 persoonsvormen of andere werkwoordsvormen die niet tot het gezegde behoren.
2) Voor een voegwoord (want, omdat, terwijl, dan, maar)
3) Tussen delen van een opsomming en tussen bijvoeglijke naamwoorden
Ik heb drie grote hobby's: hardlopen, lezen en dingen ondernemen met gezin en vrienden.
Ik houd van interessante, boeiende, knap geschreven boeken.

Slide 13 - Slide

dubbele punt (:)
De patiënt redt het niet het donorhart invriezen dus

Slide 14 - Slide

dubbele punt (:)
De patiënt redt het: niet het donorhart invriezen dus!
De patiënt redt het niet: het donorhart invriezen dus!

Slide 15 - Slide

dubbele punt (:)
1) Voor een toelichting of verklaring
Vingerafdrukken worden als uniek beschouwd: zelfs verschillende vingers van dezelfde hand zijn niet gelijk.

Slide 16 - Slide

dubbele punt (:)
1) Voor een toelichting of verklaring
2) voor een opsomming
De volgende leerlingen moeten nablijven: Daniël, Demi, Anouk en Annelin.

Slide 17 - Slide

dubbele punt (:)
1) Voor een toelichting of verklaring
2) voor een opsomming
3) Voor een citaat
De docent meldde: "Maak je huiswerk en stel de juiste vragen, dan hoef je amper te leren voor de toets."

Slide 18 - Slide

apostrof
Is het Sophies klas of Sophie´s klas?

Slide 19 - Slide

Algemene regel
De bezits-s wordt in principe aan een naam vastgeschreven.

Piets weerbericht
Mariekes vriendin
Jans vakantie

Slide 20 - Slide

Uitzonderingen
Verandert de s de de uitspraak van de voorgaande klank?
Gebruik dan een apostrof. (één enkele a, i, o, u of y of een e die als [ee] klinkt)

Anna's fiets
Enschede's voetbalclub
Luca's bril
Naomi's idee
Coby's bagage

Slide 21 - Slide

Zelfstandig leren
Cambiumned (theorie en oefenen)
Opdrachten uit de modulewijzer

Je leert optimaal en ongestoord

Je werkt zelfstandig en in stilte 
Eerste 10 minuten is het volledig stil 
Daarna mag je fluisterend overleggen 
 
(Je kunt de les in LessonUp maken als oefening)
timer
10:00

Slide 22 - Slide