Project grammatica spelling en formuleren les 7

Project grammatica spelling en formuleren

meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Project grammatica spelling en formuleren

meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling

Slide 1 - Slide

Deze les

- Lesdoel
- Terugblik/voorkennis
- Uitleg
- Aan de slag
- controle

Slide 2 - Slide

Lesdoel
• Je weet hoe je een zin in zinsdelen moet verdelen.
• Je weet hoe je de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling moet vinden.

Slide 3 - Slide

Verdeel de zin in zinsdelen:
In Safaripark Beekse Bergen stapte een Frans gezin uit de auto, terwijl het een rondrit maakte.

Slide 4 - Open question

Wat is het gezegde?
In Safaripark Beekse Bergen stapte een Frans gezin uit de auto, terwijl het een rondrit maakte.

Slide 5 - Open question

Wat is het onderwerp?
In Safaripark Beekse Bergen stapte een Frans gezin uit de auto, terwijl het een rondrit maakte.

Slide 6 - Open question

Wat is het lijdend voorwerp?
In Safaripark Beekse Bergen stapte een Frans gezin uit de auto, terwijl het een rondrit maakte.

Slide 7 - Open question

Verdeel de zin in zinsdelen:
Moeder gaf haar twee kinderen een hand en samen liepen ze naar het gras.

Slide 8 - Open question

Wat is het gezegde?
Moeder gaf haar twee kinderen een hand en samen liepen ze naar het gras.

Slide 9 - Open question

Wat is het onderwerp?
Moeder gaf haar twee kinderen een hand en samen liepen ze naar het gras.

Slide 10 - Open question

Wat is het lijdend voorwerp?
Moeder gaf haar twee kinderen een hand en samen liepen ze naar het gras.

Slide 11 - Open question

Wat is het meewerkend voorwerp?
Moeder gaf haar twee kinderen een hand en samen liepen ze naar het gras.

Slide 12 - Open question

Wat voegt dit zinsdeel toe aan de zin? Wat geeft het voor informatie?
Tijdens de wedstrijd heeft Luuk zijn enkel lelijk verstuikt.

Gelukkig bleef iedereen ongedeerd, maar de ouders hadden hun kinderen niet zo'n best voorbeeld gegeven.

Slide 13 - Slide

Bijwoordelijke bepaling
wanneer, waar, hoe, hoeveel, waarom, waarheen, waardoor en waarmee.

Slide 14 - Slide

Je kent nu alle zinsdelen
Een zin is dus opgebouwd uit zinsdelen die allemaal iets toevoegen aan de zin:
ow = wie of wat
gezegde = welke handeling
lv = wat ondergaat de handeling
mv = aan of voor wie gebeurt de handeling
bwb = wanneer, waar, hoe, hoeveel, waarom, waarheen, waardoor en waarmee.

Slide 15 - Slide

Maak nu eens een zin met:
bwb - pv - ow - mv - lv

Slide 16 - Open question

Theorieblok doorlezen
Neem 4 minuten om het theorieblok op bladzijde 54, 56 en op bladzijde 121 door te lezen. (online -> paragraaf 4.7 en 5.7)
timer
4:00

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Aan de slag
- Ga weer in de groepjes zitten.
- Lees goed in het boekje wat je moet doen.
- Ik loop rond -> eerst zelf goed lezen (ook de theorieblokjes).

Maken Grammatica zinsdelen hs. 4 opdracht 1, (3,) 4, 5, 6, (7,) 8, 10, 11.
(Boek B p. 53-58)
Maken Grammatica zinsdelen hs. 5 opdracht 1, (4,) 5, 8
(Boek B p. 120-123)


Slide 19 - Slide

Lesdoel
• Je weet hoe je een zin in zinsdelen moet verdelen.
• Je weet hoe je de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling moet vinden.

Slide 20 - Slide

controlevragen
• Wat is het verschil tussen enkelvoudige en samengestelde zinnen?
• Wat is het verband tussen een hoofdzin en een bijzin?
• Wanneer is een samengestelde zin onderschikkend?
• Wanneer is een samengestelde zin nevenschikkend?
• Wat doet een voegwoord?
• Wat is het verschil tussen nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden?
• Waarom is het gebruik van verschillende zinslengte van belang?
• Wat is het verband tussen deze les en de vorige les?

Slide 21 - Slide