Grammatica zinsdelen H4

Project grammatica spelling en formuleren

samengestelde zinnen
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Project grammatica spelling en formuleren

samengestelde zinnen

Slide 1 - Slide

Deze les
- Lesdoel
- Terugblik/voorkennis
- Uitleg
- Aan de slag
- controle

Slide 2 - Slide

Hoe schrijf ik het meervoud van "dilemma"?

Slide 3 - Open question

Hoe schrijf ik het meervoud van "orchidee"?

Slide 4 - Open question

Hoe schrijf ik het meervoud van "Aperitief"?

Slide 5 - Open question

Hoe schrijf ik het meervoud van "duif"?

Slide 6 - Open question

Hoe schrijf ik het meervoud van "allergie"?

Slide 7 - Open question

Lesdoel
• Je weet hoe je een enkelvoudige en een samengestelde zin kunt vinden.
• Je weet hoe je de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk , lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp kunt vinden.
• Je kunt benoemen of een zin een hoofdzin of een bijzin is.

Slide 8 - Slide

Waarom leren we de begrippen rondom grammatica en (werkwoord)spelling?

Slide 9 - Open question

Wat is de persoonsvorm?
Door de najaarsstorm waaiden de pannen van het dak.

Slide 10 - Open question

Wat is de persoonsvorm?
Wie van jullie is komen lopen?

Slide 11 - Open question

Wat is het gezegde?
De consumenten hebben Ikea uitgeroepen tot beste winkelketen van Nederland.

Slide 12 - Open question

Benoem de persoonsvorm
Anja miste haar oude klasgenootjes een beetje, maar de nieuwe waren ook aardig.

Nu ik er langer over nadenk, vind ik het een geweldig idee!

Streven jullie ook naar een hoog cijfer of nemen jullie genoegen met een zesje?

Slide 13 - Slide

Samengestelde zin
Anja miste haar oude klasgenootjes een beetje, maar de nieuwe waren ook aardig.

Nu ik er langer over nadenk, vind ik het een geweldig idee!

Streven jullie ook naar een hoog cijfer of nemen jullie genoegen met een zesje?

Slide 14 - Slide

Samengestelde zin
Twee zinnen samenvoegen

Hij studeerde zeebiologie. Hij ging daarna naar de kunstacademie.

Hij studeerde zeebiologie en ging daarna naar de kunstacademie.

Hij studeerde zeebiologie, maar hij ging daarna naar de kunstacademie.

Hij studeerde zeebiologie, omdat  hij daarna naar de kunstacademie ging.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Link

Hoofdzin vs bijzin
Twee zinnen samenvoegen

Hij studeerde zeebiologie. Hij ging daarna naar de kunstacademie.

Hij studeerde zeebiologie en hij ging daarna naar de kunstacademie.

Hij studeerde zeebiologie, maar hij ging daarna naar de kunstacademie.

Hij studeerde zeebiologie, omdat hij daarna naar de kunstacademie ging.

Als de persoonsvorm en het onderwerp niet naast elkaar staan in de zin, dan gaat het om een bijzin. Bij andere zinnen zijn het twee hoofdzinnen bij elkaar.

Slide 17 - Slide

Theorieblok doorlezen
Neem 2 minuten om het theorieblok op bladzijde 54 door te lezen.
timer
2:00

Slide 18 - Slide

Samen doornemen
Vraag 3 op bladzijde 55

Slide 19 - Slide

Verdeel de zin in zinsdelen:
Moeder gaf haar twee kinderen een hand en samen liepen ze naar het gras.

Slide 20 - Open question

Wat is het gezegde?
Moeder gaf haar twee kinderen een hand en samen liepen ze naar het gras.

Slide 21 - Open question

Wat is het onderwerp?
Moeder gaf haar twee kinderen een hand en samen liepen ze naar het gras.

Slide 22 - Open question

Wat is het lijdend voorwerp?
Moeder gaf haar twee kinderen een hand en samen liepen ze naar het gras.

Slide 23 - Open question

Uitleg
Dan blijft er nog één zinsdeel over:
Moeder gaf haar twee kinderen een hand en samen liepen ze naar het gras.

Dit noemen we het meewerkend voorwerp. Het werkt mee met het onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp. Het is hetgeen aan of voor wie we iets doen. 

In het geval hierboven "aan haar twee kinderen", gaf ze een hand.

ander voorbeeld: Ik gaf een cadeau aan mijn broer voor zijn verjaardag.
"aan mijn broer" is het meewerkend voorwerp.

Slide 24 - Slide

Samen doen
Opdracht 7 op bladzijde 56.

Slide 25 - Slide

Aan de slag
Maak opdracht 4, 5, 8, 10 en 11 op bladzijde 55-58

5 minuten in stilte.

Klaar?
maak de test jezelf online.

timer
5:00

Slide 26 - Slide

Lesdoel
• Je weet hoe je een enkelvoudige en een samengestelde zin kunt vinden.
• Je weet hoe je de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk , lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp kunt vinden.
• Je kunt benoemen of een zin een hoofdzin of een bijzin is.

Slide 27 - Slide

controlevragen
* Hoe kan ik bepalen of een zin een enkelvoudige of een samengestelde zin is?
* Wat is de rol van het lijdend voorwerp in de zin?

Slide 28 - Slide