Grammatica zinsdelen H4

Project grammatica spelling en formuleren

samengestelde zinnen
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Project grammatica spelling en formuleren

samengestelde zinnen

Slide 1 - Slide

Deze les
- huiswerk bespreken
- Lesdoel
- Terugblik/voorkennis
- Uitleg
- Aan de slag
- controle

Slide 2 - Slide

Huiswerk bespreken

Slide 3 - Slide

Lesdoel
• Je weet hoe je een enkelvoudige en een samengestelde zin kunt vinden.
• Je weet hoe je de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp kunt vinden.

Slide 4 - Slide

Waarom leren we de begrippen rondom grammatica en (werkwoord)spelling?

Slide 5 - Open question

Wat is de persoonsvorm?
Door de najaarsstorm waaiden de pannen van het dak.

Slide 6 - Open question

Wat is de persoonsvorm?
Wie van jullie is komen lopen?

Slide 7 - Open question

Wat is het gezegde?
De consumenten hebben Ikea uitgeroepen tot beste winkelketen van Nederland.

Slide 8 - Open question

Benoem de persoonsvorm
Anja miste haar oude klasgenootjes een beetje, maar de nieuwe waren ook aardig.

Nu ik er langer over nadenk, vind ik het een geweldig idee!

Streven jullie ook naar een hoog cijfer of nemen jullie genoegen met een zesje?

Slide 9 - Slide

Samengestelde zin
Anja miste haar oude klasgenootjes een beetje, maar de nieuwe waren ook aardig.

Nu ik er langer over nadenk, vind ik het een geweldig idee!

Streven jullie ook naar een hoog cijfer of nemen jullie genoegen met een zesje?

Slide 10 - Slide

Samengestelde zin
Twee zinnen samenvoegen

Hij studeerde zeebiologie. Hij ging daarna naar de kunstacademie.

Hij studeerde zeebiologie en ging daarna naar de kunstacademie.

Hij studeerde zeebiologie, maar hij ging daarna naar de kunstacademie.

Hij studeerde zeebiologie, omdat  hij daarna naar de kunstacademie ging.

Slide 11 - Slide

Hoofdzin vs bijzin
Twee zinnen samenvoegen

Hij studeerde zeebiologie. Hij ging daarna naar de kunstacademie.

Hij studeerde zeebiologie en hij ging daarna naar de kunstacademie.

Hij studeerde zeebiologie, maar hij ging daarna naar de kunstacademie.

Hij studeerde zeebiologie, omdat hij daarna naar de kunstacademie ging.

Als de persoonsvorm en het onderwerp niet naast elkaar staan in de zin, dan gaat het om een bijzin. Bij andere zinnen zijn het twee hoofdzinnen bij elkaar.

Slide 12 - Slide

Theorieblok doorlezen
Neem 2 minuten om het theorieblok op bladzijde 54 door te lezen.
timer
2:00

Slide 13 - Slide

Samen doornemen
Vraag 3 op bladzijde 55

Slide 14 - Slide

Samen doornemen
Vraag 3 op bladzijde 55

Slide 15 - Slide

Verdeel de zin in zinsdelen:
Moeder gaf haar twee kinderen een hand en samen liepen ze naar het gras.

Slide 16 - Open question

Wat is het gezegde?
Moeder gaf haar twee kinderen een hand en samen liepen ze naar het gras.

Slide 17 - Open question

Wat is het onderwerp?
Moeder gaf haar twee kinderen een hand en samen liepen ze naar het gras.

Slide 18 - Open question

Wat is het lijdend voorwerp?
Moeder gaf haar twee kinderen een hand en samen liepen ze naar het gras.

Slide 19 - Open question

Uitleg
Dan blijft er nog één zinsdeel over:
Moeder gaf haar twee kinderen een hand en samen liepen ze naar het gras.

Dit noemen we het meewerkend voorwerp. Het werkt mee met het onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp. Het is hetgeen aan of voor wie we iets doen. 

In het geval hierboven "aan haar twee kinderen", gaf ze een hand.

ander voorbeeld: Ik gaf een cadeau aan mijn broer voor zijn verjaardag.
"aan mijn broer" is het meewerkend voorwerp.

Slide 20 - Slide

Samen doen
Opdracht 7 op bladzijde 56.

Slide 21 - Slide

Aan de slag
Maak opdracht 4, 5, 8, 10 en 11 op bladzijde 55-58

5 minuten in stilte.

Klaar?
maak de test jezelf online.

timer
5:00

Slide 22 - Slide

Lesdoel
• Je weet hoe je een zin in zinsdelen moet verdelen.
• Je weet hoe je de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling moet vinden.

Slide 23 - Slide

controlevragen
• Welke zinsdelen kunnen wel met een voorzetsel beginnen en welke zinsdelen niet?
• Welk zinsdeel zijn maten, gewichten, afstanden?
• Wat is een loos onderwerp?
• Welke koppelwerkwoorden kunnen ook zelfstandige werkwoorden zijn?

Slide 24 - Slide