DUS:Een feit kun je controleren. Bijvoorbeeld:
– Bij handbal is het rechthoekige speelveld 40 meter lang en 20 meter breed.
Je kunt controleren of deze uitspraak waar of onwaar is door informatie over handbal op te zoeken.
Met een mening kun je het eens of oneens zijn. Bijvoorbeeld:
– Ik vind handbal een vermoeiende sport.
Een mening herken je vaak aan woorden zoals Ik vind …, Volgens ons …, Zij denkt dat ...
Met een argument legt iemand uit waarom hij een bepaalde mening heeft. Bijvoorbeeld:
– Ik vind handbal een vermoeiende sport (mening),
want je moet bijna een uur lang springen en heen en weer rennen (argument).
Een argument herken je vaak aan signaalwoorden zoals omdat, want, namelijk en immers.