oefenvragen ST

Noem de zes levenskenmerken
1 / 41
next
Slide 1: Open question

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Noem de zes levenskenmerken

Slide 1 - Open question

Slide 2 - Slide

[K] 6 Noteer vier organen van een eikenboom en zet bij elk orgaan een taak. [4p


Slide 3 - Open question

Kastanjeboom (vragen 9 t/m 11)
[T] 9 Een jonge kastanjeboom staat in het park. Er is al weken geen regen gevallen. De bladeren hangen slap aan de takken, maar de boom staat rechtop.
Verklaar dat de boom ook bij langdurige droogte rechtop blijft staan. [1p]









Slide 4 - Slide

[K] 10 Bron 3 toont een bladcel van de kastanjeboom nadat het flink heeft geregend.
Noteer de namen van de delen 1, 3 en 5 op je antwoordblad. [3p]
[T] 11 Welk nummer in bron 3 geeft het deel aan met de erfelijke informatie van de kastanjeboom? [1p]

Slide 5 - Slide

[K] 12 Biologen delen amfibieën, vogels en zoogdieren in bij dezelfde groep organismen.
Welk kenmerk gebruiken biologen daarbij? [1p]

Slide 6 - Open question

Slide 7 - Slide

[I] 21 Trompetdiertjes zijn eencellige organismen.
Beschrijf hoe je onderzoekt of trompetdiertjes plantaardige organismen zijn of dierlijke organismen. [2p]

Slide 8 - Open question

Wat is GEEN levenskenmerk?
A
Voeden
B
Ademen
C
Bewegen
D
Uitscheiden

Slide 9 - Quiz

Noem de 5 groepen gewervelde dieren

Slide 10 - Open question

Welk onderdeel tref je wel aan in een plantaardige cel, maar niet in een dierlijke cel?
A
Celwand
B
Celmembraan
C
Cytoplasma
D
Celkern

Slide 11 - Quiz


Is de plant in de afbeelding een houtachtige of een kruidachtige plant.
A
Kruidachtige plant
B
Houtachtige plant

Slide 12 - Quiz

Houtachtige planten blijven rechtop staan door......
A
de vacuole
B
houtstof in de celwand
C
vaatbundels
D
houtvaten

Slide 13 - Quiz

Wat voor soort cel zie je hier?
A
Dierlijke cel
B
Plantencel
C
Schimmelcel
D
Bacterie

Slide 14 - Quiz

Hoe heet onderdeel 1?
A
Celwand
B
Celmembraan
C
Vacuole
D
Cytoplasma

Slide 15 - Quiz

Wat is GEEN levenskenmerk?
A
Voeden
B
Ademen
C
Bewegen
D
Uitscheiden

Slide 16 - Quiz

In welke groep horen de schorpioenen?
A
Gewervelde dieren
B
Stekelhuidigen
C
Geleedpotigen
D
Weekdieren

Slide 17 - Quiz

Noem de 5 groepen gewervelde dieren

Slide 18 - Open question

Welk onderdeel tref je wel aan in een plantaardige cel, maar niet in een dierlijke cel?
A
Celwand
B
Celmembraan
C
Cytoplasma
D
Celkern

Slide 19 - Quiz

Wat zorgt voor stevigheid in houtachtige planten?
A
De celwand
B
De houtcellen
C
De vacuole
D
De celwand en vacuole

Slide 20 - Quiz

Zet de delen van een organisme op volgorde van klein naar groot
Weefsel
Orgaanstelsel
Orgaan
Cel

Slide 21 - Drag question

Wat voor soort skelet heeft dit dier?
A
Inwendig skelet
B
Uitwendig skelet
C
Geen skelet
D
Inwendig en uitwendig skelet

Slide 22 - Quiz

Wat voor soort skelet heeft dit dier?
A
Inwendig skelet
B
Uitwendig skelet
C
Geen skelet
D
Inwendig en uitwendig skelet

Slide 23 - Quiz

Hoe plant het organisme hiernaast zich voort?
A
Door celdeling
B
Door sporen
C
Door zaden
D
Door seks

Slide 24 - Quiz

Welk onderdeel bevat een schimmelcel niet maar een plantencel wel?
A
Celwand
B
Vacuole
C
Bladgroenkorrel
D
Cytoplasma

Slide 25 - Quiz

Welk onderdeel bevat een bacteriecel niet maar een schimmelcel wel?
A
Celwand
B
Celmembraan
C
Cytoplasma
D
Celkern

Slide 26 - Quiz

Wat zie je hier?
A
Een cel
B
Een weefsel
C
Een orgaan
D
Een orgaanstelsel

Slide 27 - Quiz

Uit welk rijk komt het organisme waarvan dit een microscopische foto is?
A
Dierenrijk
B
Schimmelrijk
C
Bacterierijk
D
Plantenrijk

Slide 28 - Quiz

Wat bepaalt niet hoe snel een bacterie of schimmel op voedsel kan groeien?
A
Hoeveelheid water
B
Temperatuur
C
Zuurgraad
D
Koolstofdioxide-pijl

Slide 29 - Quiz

Wat voor manier van conserveren is hier gebruikt?
A
Drogen
B
Verhitten
C
Koelen
D
Vacuüm verpakken

Slide 30 - Quiz

Wat voor manier van conserveren is hier gebruikt?
A
Drogen
B
Verhitten
C
Koelen
D
Vacuüm verpakken

Slide 31 - Quiz

Wat voor manier van conserveren is hier gebruikt?
A
Drogen
B
Verhitten
C
Koelen
D
Vacuüm verpakken

Slide 32 - Quiz

Een bacterie deelt zich elke 20 minuten. Als je begint met 1 bacterie, hoeveel heb je dan na 100 minuten?
A
5
B
10
C
32
D
64

Slide 33 - Quiz

Welk van de onderstaande producten wordt niet met behulp van bacteriën gemaakt?
A
Yoghurt
B
Kaas
C
Brood
D
Zuurkool

Slide 34 - Quiz

Welke diergroep legt geen eieren?
A
vissen
B
amfibieën
C
zoogdieren
D
reptielen

Slide 35 - Quiz

Brood wordt gemaakt met behulp van schimmels
A
waar
B
niet waar

Slide 36 - Quiz

Bacteriën hebben een celkern
A
Ja
B
Nee

Slide 37 - Quiz

Bacteriën bestaan uit 1 cel
A
ja
B
nee

Slide 38 - Quiz

Een champignon behoort tot het rijk van de planten.

A
ja
B
nee

Slide 39 - Quiz

opperarmbeen
teenkootje
dijbeen
sleutelbeen
schedel
heupbeen
kuitbeen

Slide 40 - Drag question

Zet in de goede volgorgde, van boven naar beneden (1 is boven)
1
2
3
4
borstwervel
heiligbeen
halswervel
lendenwervel

Slide 41 - Drag question