T&G leereenheid 08 TESTEN en METEN

Leereenheid 8
Testen en Meten

1 / 30
next
Slide 1: Slide
MentorlesMBOStudiejaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quiz, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Leereenheid 8
Testen en Meten

Slide 1 - Slide

Niet ieder mens is gelijk.
De beginsituatie van deelnemers, waarmee je als sportleider / trainer-coach, gaat werken is voor iedereen anders.

Slide 2 - Slide

Ook reageert iedere deelnemer weer anders op de training / trainingsprikkels die jij als trainer geeft.
Dus je moet in staat zijn om deze (steeds weer nieuwe) beginsituatie goed te kunnen analyseren. 

Daarover gaat leereenheid 08 en dit is ook de reden waarom je het verslag Testen en Meten deze les verder moet uitwerken en ingeleverd moet worden.

Slide 3 - Slide

Welke factoren (binnen het thema meten en weten) zijn van belang bij wanneer je een nieuwe deelnemer in jouw training krijgt?

Slide 4 - Open question

Hoe ga je te werk om achter al deze gegevens te komen? 
Een anamnese (1 sociaal, 2 gezondheid, 3 sport)
De RISKO-test
Vetpercentage meting 
Een anatomische inspectie van de lichaamsbouw 
Veldtesten  (De coopertest / de Astrandtest / de Zoladztest)  Laboratoriumtesten.
Krachttesten




Slide 5 - Slide

Een anamnese 
Dit is een vragenlijst of gesprek waarin je probeert zo veel mogelijk relevante gegevens uit het verleden te verzamelen.


Slide 6 - Slide

A: Sociale anamnese: alle belangrijke gebeurtenissen in het leven van de sporter.
  
B: De gezondheidsanamnese: een inventarisatie van de gezondheid vanaf de geboorte tot nu. Aan bod komen blessures, klachten, operaties en/of opnamen in het ziekenhuis, allergieën, medicijngebruik, informatie die er is van eventuele eerdere (sport)keuringen.
C: De sportanamnese: de beschrijving van het sportverleden tot nu toe. Wat is de trainingsleeftijd? Welke sporten zijn beoefend en worden nu beoefend? Wat is de trainingsfrequentie, het niveau etc.

Slide 7 - Slide

C: De sportanamnese 
Om hier achter te komen hanteren we: laboratoriumtests en veldtests. 
Deze laatste zijn eenvoudiger van opzet en hebben jullie tijdens de lessen op de woensdagmiddag deels uitgevoerd. 

Slide 8 - Slide

Het meten van verschillende prestatiebepalende factoren van de sporter. 

Ook wedstrijdgegevens / uitslagen pak je hier bij. Bijvoorbeeld de eindtijd van een 10km loop zoals jullie zelf ook hebben gedaan. 

Want vooral in een wedstrijd kun je vaak de ware mentale instelling en de ware kwaliteit van alle bewegingseigenschappen terugzien. Bovendien blijkt dan pas of een deelnemer van een ziekte of blessure maximaal is hersteld.

Slide 9 - Slide

Het meten van de lichaamssamenstelling / biometingen hebben we niet gedaan. (lengte, gewicht, vetpercentagemeting) 
In het volgende filmpje kun je zien hoe een vetpercentage meting moet doen.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

RISKO-test
Deze schriftelijke test voor het voorspellen van een mogelijk hartinfarct bevat 8 rubrieken. Vul elke rubriek  voor jezelf in.
• 6-11: risico ligt ver onder het gemiddelde
• 12-17: risico ligt onder het gemiddelde
• 18-24: risico komt overeen met het gemiddelde
• 25-31: risico is redelijk groot
• 32-40: risico is gevaarlijk hoog
• 41-62: er bestaat direct gevaar, raadpleeg de arts.

Slide 12 - Slide

“Slechte gewoonten zijn te overwinnen! “

 
“Vaak kost het moeite, maar het kan!”

Slide 13 - Slide

Een anatomische inspectie van de lichaamsbouw. De drie somatypen.
Er bestaan drie somatotypen: endomorf, mesomorf en ectomorf. Het endomorfe type is vaak gedrongen en heeft relatief weinig spiermassa. Mesomorf drukt de mate van gespierdheid uit in relatie tot de lengte. De meeste sporters zijn op de een of andere manier mesomorf: stevig gebouwd, gespierd, weinig lichaamsvet. Ectomorf wijst op de lengte van het skelet. Dit type zal een lange en slanke lichaamsbouw hebben met relatief weinig spiermassa en weinig vet.

Slide 14 - Slide

Welk somatype past bij jou?

Slide 15 - Slide

Bij de anatomische inspectie van de lichaamsbouw kun je letten op:
  
• de stand van de schouders en schouderbladen
• links-rechtsverschillen
• de stand van de voeten, de enkels, de      knieën en het bekken
• de vorm van de wervelkolom.

Slide 16 - Slide

Coopertest
Uitslag Coopertest (afgelegde afstand)
 Vrouwen tot 30 jaar Mannen tot 30 jaar
Super > 2900 > 3100
Erg goed > 2700 > 2900
Goed > 2500 > 2700
Voldoende > 2300 > 2500
Onvoldoende > 2100 > 2300
Zwak < 2100 < 2300

Slide 17 - Slide

Åstrandtest
De Zweedse inspanningsfysioloog Per Olof Åstrand ontwikkelde een eenvoudige test om een voorspelling te doen over de VO2-max van de sporter. De Åstrandtest is bedoeld om de beginsituatie in kaart te brengen en deze te vergelijken met het resultaat na een trainingsperiode. 
De test is niet bedoeld om sporters met elkaar te vergelijken. Daarvoor zijn wedstrijden geschikter.

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Zoladztest (trainen op hartslag)
De Zoladzmethode is gebaseerd op het uitgangspunt dat veel sporters weliswaar hard trainen, maar steeds de neiging hebben om bepaalde trainingszones over te waarderen en andere onder te waarderen. 
Daardoor komen ze deze zwakke schakel in wedstrijden steeds weer tegen.

Slide 20 - Slide

Om de test goed te kunnen uitvoeren, moet echter aan één voorwaarde voldaan worden: de HF-max moet bekend zijn! Ervaren sporters kunnen zelf hun HF-max meten:

 
• Start met een goede en uitgebreide warming-up.
• Loop vervolgens een erg hoog tempo gedurende vier minuten of drie ronden op de atletiekbaan.
• Na deze drie ronden sprint je voluit een halve ronde extra. Als het kan, eindig je met een sprint heuvelopwaarts. Je komt dan aardig in de buurt of precies bij de HF-max.

Slide 21 - Slide

De Zoladztest duurt ongeveer een uur. Het is een veldtest die sporters lopend afleggen op de atletiekbaan. Er is een partner nodig die de HF en de afstanden vaststelt en noteert op het formulier.
De HF wordt verdeeld in zones:

Slide 22 - Slide

Zone Hartfrequentie Opmerking Trainingen
5 HF-max - 10 Binnen enkele minuten zouden met dit tempo zware benen ontstaan. Wedstrijdtempo
4 HF-max - 20 Dit tempo zouden goed getrainde atleten 30 minuten moeten kunnen vasthouden. Intensief interval
3 HF-max - 30 Dit tempo zou een goed getrainde sporter minstens 1 uur kunnen volhouden. Intensieve duur
2 HF-max - 40 Praten is lastig, maar de sporter is nog niet buiten adem. Extensieve duur
1 HF-max - 50 Bij dit tempo kan de sporter gemakkelijk een gesprek voeren. Herstel

Slide 23 - Slide

De sporter loopt in elke HF-zone 6 minuten op de HF, waarbij aan het einde de partner de afstand opmeet. Daarna volgen twee minuten pauze. De sporter start vijf keer en dus meet, controleert en noteert de partner ook vijf keer iets. Uiteindelijk staat er per zone een afstand op het formulier en maakt de trainer een totale afstand voor de volledige test op.

Slide 24 - Slide

•Zone-1: 6 minuten lopen (tempo: ‘easy’), 2 minuten pauze.
•Zone-2: 6 minuten lopen (tempo: ‘normaal’), 2 minuten pauze.
•Zone-3: 6 minuten lopen (tempo: ‘vlot’), 2 minuten pauze.
•Zone-4: 6 minuten lopen (tempo: ‘± omslagpunt’), 2 minuten pauze.
•Zone-5: 6 minuten lopen (tempo: ‘pittig’), 2 minuten pauze.

Slide 25 - Slide

Loop voordat je met zone-1 begint eerst een ronde op gevoel, zodat de HF stabiel kan worden. In de pauzes loop je terug naar het startpunt om met de volgende zone te beginnen.
Benodigdheden: atletiekbaan, pylonen (om de 20 meter), HF-meters, klok, registratieformulieren, pennen.

Slide 26 - Slide

Het hanteren van de HF-max als basis is niet geschikt voor gezondheidssporters en beginners. 

De test is bedoeld voor goed getrainde atleten, omdat de sporter ‘tot het gaatje’ moet gaan. Jongeren kunnen de test halveren en terugbrengen naar drie minuten.

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video

Maximale krachttest          & 
de herhalingstest

Slide 29 - Slide

Verdergaan met het uitwerken van jouw verslag Testen en Meten of het inleveren/uitwerken van de begin- en eindmeting volleybal.

Slide 30 - Slide