Voornaamwoorden

Joe Biden:
“Ik heb mijn team de opdracht gegeven om alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat er genoeg babyvoeding is en dat dat snel bij de families komt die het het hardst nodig hebben."
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Joe Biden:
“Ik heb mijn team de opdracht gegeven om alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat er genoeg babyvoeding is en dat dat snel bij de families komt die het het hardst nodig hebben."

Slide 1 - Slide

Dat en het
... dat dat snel bij de families komt die het het hardst nodig hebben.
dat 1: onderschikkend voegwoord
dat 2: aanwijzend voornaamwoord
het 1: persoonlijk voornaamwoord
het 2: lidwoord

Slide 2 - Slide

Welke voornaamwoorden ken je?

Slide 3 - Mind map

Woordsoorten: voornaamwoorden
persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw);
bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw);
aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw);
vragend voornaamwoord (vrag.vnw);
onbepaald voornaamwoord (onbep.vnw);
wederkerend voornaamwoord (wed.vnw);
wederkerig voornaamwoord (wedig.vnw);
betrekkelijk voornaamwoord (betr.vnw);

Slide 4 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw)

Slide 5 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
Vervangt een zelfstandig naamwoord:​
Stefan leest een boek -->​ Hij leest een boek​

Mijn zus heeft mij een boek geleend. Ik leen het uit aan een vriendin.





Slide 6 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw)

Slide 7 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
  • Geeft aan van wie iets is​
  • Staat voor het zelfstandig naamwoord
  • Staat op de plek van het lidwoord​


Dit is het boek --> Dit is haar boek​
​Heb jij het huiswerk niet af? --> Heb jij jouw huiswerk niet af?





Slide 8 - Slide

Vragend voornaamwoord
Staat meestal aan het begin van een zin:
'Wie gaat er morgen mee naar het zwembad?'
'Wat voor hond hebben jullie?'




Wie
Wat 
Welk(e)
Wat voor (een)

Slide 9 - Slide

Vragend voornaamwoord
Als het niet aan het begin van de zin staat, kun je de zin op een andere manier vragend maken. Het vragend voornaamwoord komt dan vooraan te staan. Kijk maar:

'Weet jij wie de wedstrijd van afgelopen zaterdag heeft gewonnen?'   wordt
'Wie heeft afgelopen zaterdag de wedstrijd gewonnen?'





Slide 10 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
We hebben er zeven behandeld:



De naam zegt het al: het wijst iets aan.
Die
Deze
Dit
Dat
Zulk(e)
Zo'n
Dergelijk(e)

Slide 11 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
Handig trucje:
Naar het-woorden verwijs je met dit of dat ​
Naar de-woorden verwijs je met die of deze​

EN het hoort altijd bij een ZN; het wijst een ZN aan:
Dat meisje heeft haar diploma gehaald. (dat, want het meisje)
Die jongen is erg verlegen. (die, want de jongen)

Slide 12 - Slide

Benoem de pers. vnw. in onderstaande zin:
Ik ken Jan wel, maar mijn ouders hebben hem nog nooit gezien.
A
Ik, Jan, ouders, hem
B
mijn, hem
C
Ik, hem
D
Ik

Slide 13 - Quiz

Hoeveel pers. vnw. staan er in de zin:
Wanneer ga je weer eens bij je oma op bezoek?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 14 - Quiz

Haar jurk is haar te klein geworden.
Haar en haar = ?
A
1. Haar = pers. vnw 2. haar = pers. vnw
B
1. Haar = pers. vnw 2. haar = bez. vnw
C
1. Haar = bez. vnw 2. haar = bez. vnw
D
1. Haar = bez. vnw 2. haar = pers. vnw

Slide 15 - Quiz

Is die rode fiets niet van jou?
jou = ?
A
bez. vnw
B
pers. vnw

Slide 16 - Quiz

Maak een zin met een pers. vnw., een bez. vnw. en een aanw. vnw.

Slide 17 - Open question

Ik ken de voornaamwoorden nu goed genoeg om ze op een toets te herkennen en te benoemen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 18 - Poll