This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
Wat weet ik nou?!
van ecologie bedoel ik...
Slide 1 - Slide
Definitie van een biologische soort?
Slide 2 - Open question
Vlinderonderzoek: Vroeger waren hier 21 soorten dagvlinders. In 1992 telde ik 18 soorten dagvlinders, en 651 exemplaren, in 1993 telde ik 17 soorten en slechts 143 exemplaren. In 1994 enig herstel: 17 soorten en 292 exemplaren en dat zette zich in 1995 voort: 19 soorten en 445 exemplaren.
Hoeveel vlinderpopulaties leefden hier minimaal in 1993?
A
1
B
17
C
18
D
143
Slide 3 - Quiz
Welke kringloop is dit?
A
De stikstofkringloop
B
De koolstofkringloop
C
De zuurstofkringloop
D
De kringloop van het leven
Slide 4 - Quiz
Horen afvaleters bij producenten, consumenten of reducenten?
A
producenten
B
consumenten
C
reducenten
Slide 5 - Quiz
In een voedselketen bevatten de consumenten van de eerste orde meer vastgelegde energie dan de consumenten van de tweede orde. De afbeelding is een weergave van het patroon van energiestromen in een ecosysteem.
Welke groep of groepen organismen kunnen deel uitmaken van trofisch niveau n?
A
producenten
B
consumenten 1e orde
C
consumenten 2e orde
D
consumenten 3e orde
Slide 6 - Quiz
Zwavelbacteriën zijn hier de producenten. Zetten waterstofsulfide uit zgn 'black smokers' om in sulfaat.
Chemoautotroof en .....
A
aeroob
B
anaeroob
Slide 7 - Quiz
In de koolstofkringloop worden door veel organismen stoffen verbrand. Welke organismen in de koolstofkringloop hebben dissimilatie?
A
planten
B
dieren
C
dieren en schimmels
D
zowel planten, dieren als schimmels
Slide 8 - Quiz
Wat stelt 6 voor?
A
fotosynthese
B
dissimilatie
C
dode producenten
D
dode planten
Slide 9 - Quiz
In welke schakel vindt koolstofassimilatie plaats?
A
Alleen producenten
B
Alleen consumenten
C
Zowel producenten en consumenten
D
Niet in producenten of consumenten
Slide 10 - Quiz
Wat doen urobacteriën in de rioolwaterzuivering (zie de stikstofkringloop)?
A
ammonium omzetten in nitriet
B
ureum omzetten in ammoniak
C
nitriet omzetten in nitraat
D
aminozuren omzetten in ureum
Slide 11 - Quiz
Welk eiland heeft de meeste soorten?
A
Klein, dichtbij
B
Klein, ver weg
C
Groot, dichtbij
D
Groot, ver weg
Slide 12 - Quiz
wie maken er organische stoffen uit anorganische stoffen?
A
de consumenten
B
de producenten
C
de reducenten
D
zowel de reducenten als de producenten
Slide 13 - Quiz
Welke groepen komen minder of juist meer voor in een stads voedselweb?
A
Meer predatoren, minder consumenten
B
Meer carnivoren,
minder herbivoren
C
Meer detrivoren,
minder producenten
D
Meer reducenten ,
minder prooien
Slide 14 - Quiz
Bereken de bruto primaire productie van het ecosysteem dennenbos (in tonnen koolstof per hectare per jaar)? (geen eenheden, alleen niet-afgerond getal)
Slide 15 - Open question
Noem een abiotische factor die het verschil in Netto primaire productie tussen tropisch regenwoud en loofbos kan verklaren.
Slide 16 - Open question
De verhouding tussen de bruto primaire productie en de dissimilatie van de autotrofe plus die van de heterotrofe organismen verandert in de loop van de tijd. Van twee soortgelijke sparrenbossen (P en Q) is deze verhouding berekend. Bij bos P is de waarde 1,1 en bij bos Q is de waarde 1,5. Ga ervan uit dat er geen verstoring is opgetreden.
Welk bos is ouder P of Q? Klassikaal bespreken we waarom.
Slide 17 - Open question
Welk van de afbeeldingen geeft successie juist weer?
(rood = pioniersoort; blauw = climaxsoort)
x-as tijd; y as: populatiegrootte
A
Linksboven
B
Rechtsboven
C
Linksonder
D
Rechtsonder
Slide 18 - Quiz
Bij wat voor ecosysteem hoort het volgende kenmerk: eenvoudig voedselweb.
A
Pionierecosysteem
B
Climaxecosysteem
C
Subclimaxecosysteem
Slide 19 - Quiz
Bij wat voor ecosysteem hoort het volgende kenmerk: productie is groter dan afbraak?
A
Pionierecosysteem
B
Climaxecosysteem
C
Subclimaxecosysteem
Slide 20 - Quiz
Bij wat voor ecosysteem hoort het volgende kenmerk: gesloten kringloop?
A
Pionierecosysteem
B
Climaxecosysteem
C
Subclimaxecosysteem
Slide 21 - Quiz
Je kunt bio-ethanol (een biobrandstof) winnen uit maisplanten. Op sommige plaatsen worden grote maisvelden gebruikt voor het maken van bio-ethanol. a. Leg uit dat dit niet duurzaam is. b. Geef een voorbeeld van een duurzame manier van biobrandstofwinning.