This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Thema 6 Ecologie
Benodigheden
- Boek & Binas
- Schrift
- Pen, potlood, etc
- Rekenmachine
Cijfer
- NEE
Lessonup
- JA
Tassen in
de tassenkast
Telefoons op de hoek van de tafel
Slide 1 - Slide
today''s program
6 groepen
1 iPad om te stemmen
iedereen doet mee
Slide 2 - Slide
een emergente eigenschap op populatieniveau
A
biotische factor
B
geslachtverhouding
C
klimaat
D
mutatie
Slide 3 - Quiz
je doet onderzoek aan een vijver. Je meet van alles: temperatuur, stroomsnelheid, pH, zuurstofgehalte. Ook worden micro-organismen, planten en dieren uit de vijver bestudeerd. Het betreft dus een onderzoek op welk organisatieniveau?
A
ecosysteem
B
levensgemeenschap
C
organisatie
D
populatie
Slide 4 - Quiz
Welke onderdelen uit een bos behoren tot de levensgemeenschap van dit bos?
A
bodem
B
eiken
C
koolmezen
D
schaduwplekken
Slide 5 - Quiz
welke hoort er niet bij?
A
pH van de bodem
B
luchtvervuiling
C
predatoren
D
lichtintensiteit
Slide 6 - Quiz
Een brasem woelt per dag wel 5x zijn lichaamsgewicht aan bodemslib om in de sloot waarin hij leeft. Op welk aspect van water heeft dit invloed
A
helderheid
B
voedselrijkdom
C
zoutgehalte
D
zuurstofgehalte
Slide 7 - Quiz
Op een camping ligt achter een serie tenten een grasveld. Veel mannen plassen 's nachts op dit veldje. Daar ontwikkelt zich een rijke verzameling brandnetels. wat is de oorzaak van deze ontwikkeling?
A
brandnetels hebben een hoge tolerantie voor het N-gehalte van de bodem
B
brandnetels nemen alleen 's nachts water op voor hun groei
C
brandnetels verdragen het lopen van die mannen over het veld goed.
D
brandnetels zijn niet goed in staat organische stoffen te maken, die krijgen ze nu aangeboden.
Slide 8 - Quiz
In een bos komen twee soorten ratten voor, die concurreren om een bepaald type bessen. De ratten vechten en verwonden elkaar. Welke conclusie over deze waarneming is juist?
A
de bessen worden niet gegeten door andere diersoorten
B
de bessen zijn slechts in beperkte mate beschikbaar
C
de twee soorten hebben in het bos dezelfde niche
D
in bessen zitten maar weinig zaden
Slide 9 - Quiz
welk vorm van concurrentie vind je alleen tussen soortgenoten
A
om licht
B
om ruimte
C
om een territorium
D
om voedsel
Slide 10 - Quiz
Een insectenpopulatie op een akker vormt vaak een plaag na welke type groeicurve?
A
J-vormige groeicurve
B
S-vormige groeicurve
Slide 11 - Quiz
In een populatie kunnen dichtheidsafhankelijke en dichtheidsonafhankelijke factoren veranderingen in aantallen veroorzaken. Welke verandering is het resultaat van een dichtheidsonafhankelijke factor?
A
populatiecycli van lynx en sneeuwschoenhaas wisselen elkaar af
B
visarendpopulatie neemt af in grootte als gevolg van watervervuiling
C
uitbreken van vogelgriep in grote kippenboerderijen zorgen voor een epidemie
D
inteeltschade vermindert het voortplantingssucces bij het jachtluipaard
Slide 12 - Quiz
Een poulatie watervlooien bestaat op tijdstip t uit twee dieren. De groeifactor is het geboortecijfer minus het sterftecijfer per jaar per watervlo. De groeifactor is 9. Na 1 jaar bestaat de populatie dus uit 20 watervlooien. Uit hoeveel bestaat de populatie na 5 jaar?
A
20.000
B
200.000
C
2.000.000
Slide 13 - Quiz
Een populatie die groeit volgens een S-curve wordt gereguleerd door....
A
dichtheidsAFhankelijke factoren
B
dichtheidsONAFhankelijke factoren
Slide 14 - Quiz
timer
1:00
Slide 15 - Slide
In complexe levensgemeenschappen worden organismen die evenveel schakels van de planten af staan, tot hetzelfde trofische niveau gerekend. Welke bewering is juist?
A
een soort kan op meerdere trofische niveaus voorkomen
B
er zijn altijd vier trofische niveaus in een voedselketen
C
per trofisch niveau vind je maar één soort
D
vleeseters zitten altijd op het tweede trofische niveau