Oefenen hst 28 voltooid deelwoord

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Kern les 28

Is het de persoonsvorm?

tegenwoordige tijd

verleden tijd

ik vorm opschrijven

Je vraagt wie?

verandert het werkwoord?

ik vorm opschrijven

Je vraagt wie?

ik                   -

een ander   t

meer            en

ik                   te de

een ander   te   de

meer            ten  den

'T Ko F S CH iP

blaffen

Jan heeft vandaag gevoetbald.
Wat is het belangrijkste werkwoord in de zin?

Jan heeft vandaag gevoetbald.
Gevoetbald is het belangrijkste werkwoord. Welk werkwoord blijft over in de zin?

hulpwerkwoorden

Je kijkt naar het belangrijkste werkwoord in een zin.

werkwoorden die over blijven zijn hulpwerkwoorden.

hebben zijn worden

werkwoord

Wat is de persoonsvorm?
Ze moesten een raket ontwerpen.

Wat is de persoonsvorm?
Eerst hebben ze een ontwerp gemaakt.

wat is de persoonsvorm?
Daarna hebben ze een model gebouwd.

Vul in hebben of zijn.
Voorzitter voetbalclub ....ontslagen.

Vul in hebben of zijn.
Zangeres...... opgepakt voor ontduiken van belasting.

Vul in hebben of zijn.
Jij....eerste geworden in de poule.

'T K F S CH P

stam:  spellen

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

De winkel heeft de prijzen (verhogen)

Heb jij nog op het feest (dansen)

Ik heb gisteren teveel (snoepen)

De kunstwerken stonden mooi ( uitstallen)

Maak van de zin een zin met een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord.
De dj bedankte het publiek voor hun steun.

Maak van de zin een zin met een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord.
Jij slaagt vast voor je eindexamen.

Maak van de zin een zin met een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord.
Wij zakken misschien wel voor die toets.

Maak van de zin een zin met een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord.
De leerlingen leren elke dag minstens twee uur voor hun toets.

Ben je voor de overmacht (zwichten)?

Toen mijn broer geslaagd was, heeft hij (juichen) van vreugde.

De hond had eerst alles (besnuffelen) en ging toen liggen.

Enige jaren geleden zijn mijn ouders naar Groningen (verhuizen)

Wij zijn in de bossen (verdwalen).

we gaan lezen...

huiswerk

maak van les 28 opdracht 1, 2 en 3