This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Wat moet ik kennen en kunnen?
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
1. je oefent alle grammatica die je voor je PTA moet leren
2 je weet waar je alle leerstof kunt vinden
Slide 2 - Slide
als het goed is, ben je straks een stuk wijzer geworden over je Pta
lees alle dia's aub goed door.
Probeer de vragen cq opdrachten zo goed mogelijk te beantwoorden
Slide 3 - Slide
PTA DUITS
Grammatik + Lernlisten
In je grammaticaoverzicht staat precies wat je moet leren.
(zie Magister - Studieplanner Duits)
Slide 4 - Slide
sterke werkwoorden met een -e in de stam
(in je grammaticaoverzicht Pta staat precies beschreven welke sterke werkwoorden een i wissel of ei wissel krijgen. Deze werkwoorden leer je)
Slide 5 - Slide
waar herken je een sterk werkwoord aan? wat is het kenmerk?
Slide 6 - Open question
bij welke persoonlijke voornaamwoorden kan je een e of ei wissel krijgen?
A
du
B
du,
er/sie/es/man
C
du
er/sie/es/man
ihr
D
ich
du
Slide 7 - Quiz
sterke werkwoorden met een -a in de stam krijgen een - "
(zie grammaticaoverzicht Pta)
Slide 8 - Slide
sterke werkwoorden met een -a in de stam krijgen bij du en bij er/sie/es/man een umlaut (")
A
klopt
B
klopt niet
Slide 9 - Quiz
het stappenplan grammatica voor je Pta
(zie grammaticaoverzicht Pta)
Slide 10 - Slide
Tekst
stap 1
stap 2
stap 3
kijk of er een voorzetsel voor het invulwoord staat
geen voorzetsel?
dan ontleden. In welk zinsdeel staat het pers.vnw?
vul het pers. vnw. in
je weet nu de naamval vh voorzetsel
vul het persoonlijk vnw in
Slide 11 - Drag question
ich
ER
DU
SIE (ZIJ EV)
MIR
SIE
IHN
IHM
DICH
DIR
MICH
IHR
Slide 12 - Drag question
WIR
IHR
sie MV
+
Sie
wer
Ihnen
ihnen
euch
uns
wen
wem
Sie
sie
Slide 13 - Drag question
3e naamval
4e naamval
mit
nach
aus
von
zu
bei
gegen
für
um
ohne
durch
Slide 14 - Drag question
1e naamval
3e naamval
4e naamval
persoonlijk vnw staat in het lijdend voorwerp
persoonlijk vnw staat in het meewerkend voorwerp
persoonlijk vnw staat in het onderwerp
Slide 15 - Drag question
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
wie of wat
+ onderwerp
en gezegde
persoonsvorm
wie/wat
aan wie?
voor wie?
Slide 16 - Drag question
regelmatige werkwoorden vervoegen
Je schrijft eerst de stam vh werkwoord op en dan de vaste uitgang.
hoe ziet de ezelsbrug er uit?
(zie grammaticaoverzicht Pta)
Slide 17 - Slide
de ezelsbrug die ik gebruik bij regelmatige werkwoorden ....................
Slide 18 - Open question
de 2 uitzonderingen
Slide 19 - Slide
als de stam op een -d of -t eindigt zet je eerst een -e achter de stam en daarachter de normale uitgang. dit doe ik bij:
A
ich
du
er/sie/es/man
B
du
er/sie/es/man
C
du
er/sie/es/man
ihr
D
overal
Slide 20 - Quiz
Als de stam van het werkwoord een -s klank heeft (s-ß-z) krijg je bij du achter de stam :
Slide 21 - Open question
de werkwoorden können, dürfen, wollen en mögen
ik kan deze werkwoorden straks vervoegen
zie grammaticaoverzicht Pta
Slide 22 - Slide
de werkwoorden können, dürfen, müssen, wollen die ik moet kunnen vervoegen zijn:
A
regelmatige werkwoorden
B
onregelmatige werkwoorden
Slide 23 - Quiz
dürfen betekent:
A
durven
B
mogen
C
willen
Slide 24 - Quiz
de werkwoorden haben en sein kan ik foutloos vervoegen
zie grammaticaoverzicht Pta
en nu een paar oefeningen waarin je alles toepast
Slide 25 - Slide
ben jij ...................Sportler?
Slide 26 - Open question
ik ben met hem ..................................in Amsterdam gewesen
Slide 27 - Open question
ohne .......(haar) gehe ich nicht zur Party!
Slide 28 - Open question
hij heeft van hem .......................ein Scooter bekommen (gekregen)
Slide 29 - Open question
hij heeft jullie .......................nicht gekannt (gekend)
Slide 30 - Open question
heeft u mij................... gesehen?
Slide 31 - Open question
ik mag van hem ....................nichts !
Slide 32 - Open question
kunt U mij ................helfen?
Slide 33 - Open question
ik wil haar ein Buch geben
Slide 34 - Open question
ik ben tevreden met wat ik nu al weet van de grammatica
A
ja
B
deels
C
nog niet
Slide 35 - Quiz
welk grammatica onderdeel heeft nog extra aandacht nodig?
Slide 36 - Open question
Bij de PTA telt de grammatica 40%
Woorden uit de lernlisten reproduceren en toepassen is deel 2 en telt 60%
Slide 37 - Slide
als je de woorden van de Lernliste goed leert en ook kunt toepassen in zinnen, ben je top voorbereid op je Pta
enkele voorbeelden:
Slide 38 - Slide
in de Lernliste leer ik bijvoorbeeld ook het meervoud.
voorbeeld de hulpkrachten : die Aushilfen
Slide 39 - Slide
ik leer ook bij werkwoorden de verleden tijd of het voltooid deelwoord.
bijvoorbeeld
sprechen -gesprochen of anrufen angerufen
Slide 40 - Slide
ik kan de werkwoorden ook vervoegen (esttenten)
bijvoorbeeld probieren
jij probeert = du ...............
Slide 41 - Slide
1 je kunt de woorden uit de Lernliste letterlijk vertalen
vertaal: de baan = der Job
2 je kunt verschillende woorden/werkwoorden uit de Lenliste toepassen in zinnen: de stage is een beetje saai
Der Job ist ein bisschen langweilig
3 welk woord past in de zin? beruflich - außerdem - während
ich muss ...........noch einkaufen und Essen und trinken kaufen
als je de woorden d-n goed leert, is dit geen probleem.
4 je kunt de woorden toepassen in zinnen . Let op hierin moet je ook de grammatica juist toepassen (zie volgende dia)
Slide 42 - Slide
toepassen +
voorbeeld: Kan je mij terugbellen
kann = werkwoord können vervoegen
mij is lijdend voorwerp dus 4e naamval
terugbellen staat in je Lernliste = anrufen
Slide 43 - Slide
wat vond je van deze PTA special in lessonup? heeft het je geholpen om inzicht te krijgen in leerstof en waar je aandacht aan moet besteden ?
Slide 44 - Open question
Waar zou je docent nog aandacht aan kunnen besteden in de les? (Grammatik - Lernlisten)
Slide 45 - Open question
je cijfer voor je 1e pta Landeskunde is je mee of tegen gevallen maar daar kan je nu niets meer aan veranderen. Met een goed resultaat bij je komend PTA kan je voor een goede / betere uitgangspositie zorgen bij Pta 3.
succes!!
Slide 46 - Slide
ga nu naar Brückenschlag 4b
hier kan je de grammatica nog een keer goed oefenen. gebruik je grammaticaoverzicht en/of naslag om dingen op te zoeken.