BASIS 1 - Herhalingsles hoofdstuk 4

BASIS 1 - Herhalingsles hoofdstuk 4
1 / 45
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

BASIS 1 - Herhalingsles hoofdstuk 4

Slide 1 - Slide

Dicteewoorden

Slide 2 - Slide

Dicteewoord 1

Slide 3 - Open question

Dicteewoord 2

Slide 4 - Open question

Dicteewoord 3

Slide 5 - Open question

Dicteewoord 4

Slide 6 - Open question

Dicteewoord 5

Slide 7 - Open question

Dicteewoord 6

Slide 8 - Open question

Dicteewoord 7

Slide 9 - Open question

Dicteewoord 8

Slide 10 - Open question

4.3 Lezen

Slide 11 - Slide

Wat betekent 'oorzaak'?
A
Iets met je oren
B
Belangrijke zaak
C
De reden waarom iets is gebeurd
D
Wat er daarna gebeurde.

Slide 12 - Quiz

Wat betekent 'gevolg'?
A
Iets met volgen
B
Iets met voltooid deelwoord
C
De reden waarom iets is gebeurd
D
Wat er daarna gebeurde

Slide 13 - Quiz

Welke 3 tekstdoelen zijn er?

Slide 14 - Open question

Wat doe je als je zoekend leest?

Slide 15 - Open question

Wat is GEEN tekstsoort met als tekstdoel amuseren?
A
Leesboek
B
Nieuwsbericht
C
Stripverhaal
D
Moppenboek

Slide 16 - Quiz

Welke tekstsoort heeft vooral als tekstdoel: activeren?
A
Moppenboek
B
Nieuwsbericht
C
Instructie
D
Uitnodiging

Slide 17 - Quiz

Wat is GEEN tekstsoort met als tekstdoel informeren?
A
Nieuwsbericht
B
Instructie
C
Reclameposter
D
Handleiding

Slide 18 - Quiz

Wat is het allerbelangrijkste tijdens de toets?
A
Rustig en goed lezen
B
Snel de vragen beantwoorden
C
Netjes schrijven
D
Je naam niet vergeten

Slide 19 - Quiz

4.5 Woorden

Slide 20 - Slide

Ondersteboven
A
Van links naar rechts of van rechts naar links
B
Van boven naar onder
C
Met de onderkant naar boven, op z'n kop
D
Omgekeerd, de achterkant eerst

Slide 21 - Quiz

Aangepast
A
Het dal
B
Geschikt gemaakt
C
De hindernis
D
Iets waardoor iets anders niet meer mogelijk is

Slide 22 - Quiz

Roerloos
A
Kleiner worden
B
Zonder de aarzelen, beslist
C
Met zachter geluid
D
Zonder te bewegen

Slide 23 - Quiz

Door je heen flitsen
A
Denken dat het zo is, aannemen
B
Plotseling en kort aan iets denken
C
Niet later dan
D
Hoelang je iets kunt volhouden

Slide 24 - Quiz

Welk woord hoort bij de betekenis: niet later dan / de buitenkant van iemand?

Slide 25 - Open question

Welk woord hoort bij de betekenis: het dal / laag gebied tussen twee heuvels?

Slide 26 - Open question

Welk woord hoort bij de betekenis: sport waarbij je lang achter elkaar actief bent zonder pauze?

Slide 27 - Open question

Welk woord hoort bij de betekenis: Wat iedereen meteen begrijpt / uiteraard?

Slide 28 - Open question

Welk woord hoort bij de betekenis: Zonder te aarzelen / beslist

Slide 29 - Open question

Wat moet je als eerste doen als je de betekenis van een woord niet weet?
A
Proberen te raden
B
Aan iemand vragen
C
Opzoeken in een woordenboek of internet
D
Kijken of er een uitleg verder in de tekst staat

Slide 30 - Quiz

4.8 Spelling

Slide 31 - Slide

Welk woord is GEEN zwak werkwoord?
A
Maken
B
Vervuilen
C
Duwen
D
Zwemmen

Slide 32 - Quiz

Hij TACKELDE de speler.
A
Goed
B
Fout

Slide 33 - Quiz

Wij BEANTWOORDDE de mail snel.
A
Goed
B
Fout

Slide 34 - Quiz

De toets BARSTE van de spelfouten.
A
Goed
B
Fout

Slide 35 - Quiz

Hij MELDDE zich om 8 uur.
A
Goed
B
Fout

Slide 36 - Quiz

V.T. - Meervoud
'bereiden'

Slide 37 - Open question

V.T. - Meervoud
'bereiken'

Slide 38 - Open question

V.T. - Enkelvoud
'praten'

Slide 39 - Open question

V.T. - Enkelvoud
'slagen'

Slide 40 - Open question

Schrijf het meervoud op van:
'lolly'

Slide 41 - Open question

Schrijf het meervoud op van:
'film'

Slide 42 - Open question

Schrijf het meervoud op van:
'camera'

Slide 43 - Open question

Schrijf het meervoud op van:
'bureau'

Slide 44 - Open question

Klaar voor de toets?
A
Jaaaa
B
Neeee

Slide 45 - Quiz