wk 51: les 1+2

Dit jaar leerde je ...
...welke verbanden bij de signaalwoorden horen (Blok 5).
...hoe je de delen van een verband moet noteren.
...op welke 4 manieren alinea's met elkaar verbonden kunnen zijn.
1 / 43
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Dit jaar leerde je ...
...welke verbanden bij de signaalwoorden horen (Blok 5).
...hoe je de delen van een verband moet noteren.
...op welke 4 manieren alinea's met elkaar verbonden kunnen zijn.

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

4 manieren om alinea's met elkaar te verbinden:
1. Met een signaalwoord
Het signaalwoord aan de begin van een alinea geeft het verband aan met de vorige alinea.

2. Door herhaling van een woord of woordgroep
Aan het begin van een alinea worden woorden of woordgroepen uit de vorige alinea herhaald.

Slide 3 - Slide

4 manieren om alinea's met elkaar te verbinden:
3. Door overgangszinnen met een verwijzing
In een van de eerste zinnen staat een verwijzing naar iets wat eerder is gezegd, in de vorm van een verwijswoord.

4. Door aankondigende zinnen
De zin/de zinnen aan het einde van een alinea vertellen wat je in de volgende alinea kunt verwachten.

Slide 4 - Slide

1. Welk signaalwoord staat in alinea 1?

2. Welk signaalwoord staat in alinea 2?

3. Hoe zijn alinea 2 en 3 met elkaar verbonden?

4. Aan welk woord kun je dat zien?

Slide 5 - Slide

Sleep de signaalwoorden naar de bijhorende verbanden
uitspraak-tegenstelling
oorzaak-gevolg
uitspraak-reden
uitspraak-vergelijking
net als
zoals
maar
zodat
want
echter
hierdoor

Slide 6 - Drag question

Welke 5 tekstdoelen ken je?

Slide 7 - Open question

Hoe is een tekst opgebouwd? Noem de 3 delen.

Slide 8 - Open question

Hoe is een alinea opgebouwd?

Slide 9 - Open question

Hoe moet je citeren?

Slide 10 - Open question

Waar of niet waar: de hoofdgedachte noteer je in een hele zin.
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz

Waar of niet waar: het onderwerp van een tekst noteer je in een of enkele woorden
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quiz

Bedenk een deelonderwerp bij een tekst over gezond eten.

Slide 13 - Open question

Bedenk een deelonderwerp bij een tekst over het coronavirus.

Slide 14 - Open question

Subjectieve informatie is een..
A
feit
B
mening

Slide 15 - Quiz

Objectieve informatie is een..
A
feit
B
mening

Slide 16 - Quiz

Signaalwoorden voor
uitspraak-tegenstelling:
A
zoals
B
allereerst
C
maar
D
daarentegen

Slide 17 - Quiz

Signaalwoorden "ten eerste, ook, bovendien, verder" horen bij:
A
uitspraak-opsomming
B
uitspraak-tegenstelling
C
uitspraak-voorbeeld
D
middel-doel

Slide 18 - Quiz

Een signaalwoord voor
uitspraak-tegenstelling is:
A
hoezo
B
waarom
C
echter
D
dus

Slide 19 - Quiz

"Denk aan, zo, zoals" zijn signaalwoorden voor.......
A
uitspraak-opsomming
B
uitspraak-voorbeeld
C
oorzaak-gevolg
D
uitspraak-tegenstelling

Slide 20 - Quiz

Bedenk zelf een zin met het tekstverband uitspraak-opsomming.
Denk goed na over welk signaalwoord je dus gebruikt.

Slide 21 - Open question

Bedenk zelf een zin met het tekstverband middel-doel.
Denk goed na over welk signaalwoord je dus gebruikt.

Slide 22 - Open question

Slide 23 - Slide

Lees tekst 4 nog een keer door.
Welke verbindingsmanier gebruikt de schrijver tussen de eerste en de tweede alinea?
A
signaalwoord
B
herhaling woord(groep)
C
verwijswoord
D
aankondigende zin

Slide 24 - Quiz

Uit welk(e) woord(en) blijkt dat?

Slide 25 - Open question

Lees tekst 4 nog een keer door. Welke verbindingsmanier gebruikt de schrijver tussen de tweede en de derde alinea?
A
signaalwoord
B
herhaling woord(groep)
C
verwijswoord
D
aankondigende zin

Slide 26 - Quiz

Uit welk(e) woord(en) blijkt dat?

Slide 27 - Open question

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Waarnaar verwijst 'ze' (regel 13 en 15)?

Slide 30 - Open question

Welke manier om de tekst in te leiden gebruikt de schrijver van tekst 5?
A
anekdote
B
aanleiding
C
vragen stellen
D
onderwerp aankondigen

Slide 31 - Quiz

Welke verbindingsmanier gebruikt de schrijver tussen de eerste en de tweede alinea?
A
signaalwoord
B
herhaling woord(groep)
C
verwijswoord
D
aankondigende zin

Slide 32 - Quiz

Uit welk(e) woord(en) blijkt dat?

Slide 33 - Open question

In de tweede alinea komen twee signaalwoorden voor. Schrijf deze op.

Slide 34 - Open question

Welk verband geven deze signaalwoorden aan?
A
uitspraak-tegenstelling
B
uitspraak-opsomming
C
middel-doel
D
oorzaak-gevolg

Slide 35 - Quiz

Welke twee zaken worden opgesomd?

Slide 36 - Open question

Zijn dit hoofd- of bijzaken?
A
hoofdzaken
B
bijzaken

Slide 37 - Quiz

Welke verbindingsmanier gebruikt de schrijver tussen de tweede en de derde alinea?
A
signaalwoord
B
herhaling woord(groep)
C
verwijswoord
D
aankondigende zin

Slide 38 - Quiz

Uit welk(e) woord(en) blijkt dat?

Slide 39 - Open question

Welke verbindingsmanier gebruikt de schrijver tussen de derde en de vierde alinea?
A
signaalwoord
B
herhaling woord(groep)
C
verwijswoord
D
aankondigende zin

Slide 40 - Quiz

Uit welk(e) woord(en) blijkt dat?

Slide 41 - Open question

Wat is het tekstdoel van deze tekst?
A
activeren
B
amuseren
C
informeren
D
opiniëren

Slide 42 - Quiz

Wat is de tekstvorm?
A
beschouwing
B
uiteenzetting
C
betoog
D
folder

Slide 43 - Quiz