This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Today's lesson
Slide 1 - Slide
Planner
1. Huiswerk
2. Doelen
3. Hoofdstuk 4.3
4. Word finder
5. Afronding
Slide 2 - Slide
Huiswerk
Slide 3 - Slide
Doelen
1. Je weet hoe je have got moet gebruiken om vragen te vormen.
2. Jullie zullen kunnen communiceren in de doeltaal.
Slide 4 - Slide
Hoofdstuk 4.3
Slide 5 - Slide
Have got (question)
1.Je gebruikt het om aan te geven dat iets van jou is of dat iemand anders het heeft.
2. Om er een vraag van te maken moet je de positie van de woorden veranderen.
Voorbeeld: I've got a cat.
Have I got a cat?
Slide 6 - Slide
My sister.....................long hair.
A
have got
B
has got
Slide 7 - Quiz
I can't open the door. I.........................a key.
A
have got
B
has got
C
haven't got
D
hasn't got
Slide 8 - Quiz
I've got a friend.
Slide 9 - Open question
They've got a huge house.
Slide 10 - Open question
He's got a nice pair of shoes.
Slide 11 - Open question
Opdrachten
1. We gaan beginnen met opdrachten 4 en 7 van de studentenboek pagina 57.
2.Na afloop werkt u in tweetallen voor opdracht 8. Jullie stellen elkaar vragen in het Engels en beantwoordt deze vragen. Jullie krijgen 3-5 minuten om het met uw partner uit te praten.
3.Je deelt wat je geleerd hebt met de klas.
Slide 12 - Slide
Werkboek
1. Jullie werken aan de opdrachten 3,4,5 en 6 uit jullie werkboek, pagina 40.
2.Je hebt 10 minuten om het af te maken. Wat je in die tijd niet af krijgt, wordt huiswerk.