Lezen Cursus 2 NN 4-havo

Leerdoel

Tekstdoelen 
en tekstsoorten 
herkennen
1 / 49
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Leerdoel

Tekstdoelen 
en tekstsoorten 
herkennen

Slide 1 - Slide

timer
10:00

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Blz 60, opdr. 1 en 2 in tweetal
- Lees de teksten
- Noteer het schrijfdoel
- Noteer de tekstsoort
timer
10:00

Slide 5 - Slide

Opdracht 1
Tekst 1: informeren – nieuwsbericht
  
Tekst 2: activeren – reclamefolder
  
Tekst 3: informeren/overtuigen – recensie
 
Tekst 4: overtuigen – ingezonden brief
  

Slide 6 - Slide

Blz 60, opdr. 2 in tweetal
- Lees om de beurt een tekst voor
- Noteer het schrijfdoel
- Noteer de tekstsoort
timer
10:00

Slide 7 - Slide

Opdracht 2
Tekst 5: informeren – (achtergrond)artikel 
  
Tekst 6: informeren – verslag
 
Tekst 7: amuseren – roman/verhaal

Tekst 8: informeren – bijsluiter 
 



Slide 8 - Slide

timer
10:00

Slide 9 - Slide

Column
Noteer drie 
kenmerken 
van een column.
timer
1:30

Slide 10 - Slide

Kenmerken van een column
- Regelmatig verschijnende tekst
- Vaste plaats in tijdschrift/krant
- Actuele aanleiding
- Persoonlijke visie van de columnist/auteur
- Visie kan tegen de gangbare opinie zijn
- Schrijver spreekt publiek aan/ kent zijn publiek
- schrijfdoel is meestal opiniëren.

Slide 11 - Slide

2. Column (blz. 64)

Tekst 1:  Kijkersfile
Lees samen de tekst en bespreek de onderstreepte woorden.

Slide 12 - Slide

de onderstreepte woorden
mateloos (al. 1) – bovenmatig; enorm.          fenomeen (al. 1) – verschijnsel
gênant (al. 2)  – beschamend              
sociale kring (al. 2) – familie, vrienden en kennissen
staat symbool voor (al. 4) – is typerend voor; is een voorbeeld van
slalommen (al. 5)  – zich zigzaggend voortbewegen
van lieverlee (al. 6). – langzamerhand
boerenverstand (al. 6) – gezond / nuchter verstand
evolutie (al. 6) – geleidelijke ontwikkeling
herijken (al. 6) – opnieuw toetsen aan de eisen (fatsoen, boerenverstand)

Slide 13 - Slide

Blz 64, opdr. 1 in tweetal
Tekst Kijkersfile
Maak vraag 3 t/m 14
timer
10:00

Slide 14 - Slide

3 (1) dat mensen keihard remmen wanneer ze op de andere weghelft een ongeluk zien, waardoor er niet één file ontstaat, maar twee; (2) dat de ‘kijkers’ met hun mobiele telefoon alles filmen (30 woorden)
4 Ze veroorzaakten gevaar voor andere weggebruikers (die gewoon door wilden rijden naar huis, werk of een afspraak).
5 We hebben te maken met een generatie die mensen in een crisissituatie liever filmt dan ze helpt of met rust laat. / Dat er een generatie is die mensen in een crisissituatie liever filmt dan ze helpt of met rust laat.


Slide 15 - Slide

6 D voorbeeld
7 ster in het digitale leven tegenover loser in het echte leven
8 Hij vindt dat omdat we ons door ons gedrag als ramptoeristen buiten het echte leven plaatsen. / de werkelijke wereld blijkbaar niet zo belangrijk voor ons is als het digitale leven.
9 We zijn onfatsoenlijker en dommer geworden.




Slide 16 - Slide

10 Hij bedoelt daarmee dat we weer moeten gaan zien wat de belangrijkste dingen in het leven zijn.
11 A als bezorgd
12 ‘Want wat de bestuurders onderweg meemaken, is voor hun sociale kring natuurlijk geweldig interessant.’ (laatste zin alinea 2)
13 B opiniëren, want de auteur wil de lezers aan het denken zetten over wat er écht belangrijk is in het leven: de echte wereld of de digitale wereld
14 eigen antwoord

Slide 17 - Slide

Leerdoel
Uiteenzetting,
betoog en
beschouwing 
herkennen

Slide 18 - Slide

timer
10:00

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Bekijk de teksten op blz. 70-73
Welke tekst is:
- een uiteenzetting?
- een betoog?
- een beschouwing?

timer
3:00

Slide 21 - Slide

De teksten op blz. 70-73
- Tekst 1: een uiteenzetting (informeren)
- Tekst 3: een betoog (overtuigen)
- Tekst 2: een beschouwing (opiniëren)

Slide 22 - Slide

Blz 70-73, opdr. 1 in tweetal
- Bespreek de onderstreepte woorden
- Noteer de woorden die je niet kent
en zoek de betekenis op.

timer
10:00

Slide 23 - Slide

De functie van de titels
1. Proefverlof: voor even op vrije voeten =
                              D het onderwerp van de tekst noemen 
2. Gelijke monniken, gelijke kappen=
                              A de lezer motiveren de tekst te lezen
3. Proefverlof werkt juist uitstekend
                              B de mening van de auteur weergeven

Slide 24 - Slide

Blz 70-73, opdr. 1 in tweetal
- Bespreek de onderstreepte woorden
- Noteer de woorden die je niet kent
en zoek de betekenis op.
- Noteer van elke tekst de
hoofdgedachte

timer
15:00

Slide 25 - Slide

De hoofdgedachte tekst 1
Er zijn voor gedetineerden twee soorten verlof, die aan strenge regels gebonden zijn: algemeen verlof en proefverlof; dat laatste wordt in drie fasen voorbereid. 

Deze hoofdgedachte baseer je op de eerste regels van alinea 2, 5 en 8.

Slide 26 - Slide

De hoofdgedachte tekst 2
Er blijken verschillende opvattingen te bestaan over het proefverlof – en mogelijk ook wel over de mensen die op proefverlof mogen –, die uiteenlopen van zonder meer afschaffen, drastisch inkorten tot onvoorwaardelijk handhaven. 

Deze hoofdgedachte vind je in de slotalinea.

Slide 27 - Slide

De hoofdgedachte tekst 3
Het proefverlof functioneert, leidt tot een lagere recidive en bevordert de re-integratie. 


Deze hoofdgedachte vind je in de slotalinea.

Slide 28 - Slide

Leerdoel

Tekst kunnen analyseren 
volgens een stappenplan

Slide 29 - Slide

timer
10:00

Slide 30 - Slide

Stappenplan Tekstanalyse
Blz. 75

Slide 31 - Slide

Stappenplan Tekstanalyse
Stap 1: Oriënterend lezen

- Bepaal het onderwerp van de tekst: lees de titel, bekijk de eventuele afbeelding(en) en lees de eerste alinea's.
- Vraag je af: Wat weet ik al van het onderwerp?
Wat zal de tekst over dit onderwerp zeggen?

Slide 32 - Slide

Stappenplan Tekstanalyse
Stap 2: Globaal lezen

Om alvast een idee van de inhoud te krijgen, lees je de tekst vluchtig door. 
- Stel vast wat de inleiding en het slot is; zet strepen voor en na het middenstuk.
- Ga op zoek naar de deelonderwerpen

Slide 33 - Slide

Stappenplan Tekstanalyse
Stap 3: Precies lezen
- Kloppen je eerdere ideeën?
- Achterhaal de betekenis van moeilijke woorden;
- Onderstreep de kernzinnen;
- Markeer de signaalwoorden en noteer de verbanden in de kantlijn; welke functie heeft de alinea? (zie blz. 28)
- Noteer de deelonderwerpen.

Slide 34 - Slide

Stappenplan Tekstanalyse
Stap 1: Oriënterend lezen
Bepaal het onderwerp van de tekst: lees de titel, bekijk de eventuele afbeelding(en) en lees de eerste alinea's.

Vraag je af: Wat weet ik al van het onderwerp?
Wat zal de tekst over dit onderwerp zeggen?

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

De belangrijkste schrijfdoelen en tekstsoorten zijn: 
  • informeren/uiteenzetten → uiteenzetting
  • overtuigen → betoog
  • beschouwen/opiniëren → beschouwing




Slide 37 - Slide

verschil
Uiteenzetting
  • de schrijver wil dat je begrijpt hoe iets in elkaar zit;
  • een tekst waarin de schrijver iets uitlegt, beschrijft of verklaart.

Betoog
  • de schrijver wil dat je zijn standpunt overneemt;
  • een tekst waarin de schrijver een mening geeft en die met argumenten onderbouwt.


Beschouwing
  • de schrijver wil dat je over een kwestie nadenkt, je eigen mening vormt;
  • een tekst waarin de schrijver een vraagstuk van verschillende kanten belicht.

Slide 38 - Slide

Leerdoel

Tekst kunnen analyseren 
volgens een stappenplan


Slide 39 - Slide

timer
10:00

Slide 40 - Slide

betoog
beschouwing
uiteenzetting
bevat vooral feiten, onderzoeksgegevens
bevat meerdere interpretaties, opinies
eigen mening staat centraal
is geschreven in zakelijke/beschrijvende stijl
is grotendeels objectief, deels subjectief
legt je mogelijke verklaringen voor
kan ook aanzetten tot actie
is in een erg persoonlijke stijl geschreven
eindigt met een duidelijke conclusie
eindigt met een samenvatting

Slide 41 - Drag question

Welke tekststructuur past niet bij het betoog?
A
probleem-en-oplossingstructuur
B
bewering-en- argumentstructuur
C
verschijnsel-en-verklaringsstructuur
D
verschijnsel-en-besprekingstructuur

Slide 42 - Quiz

Welke tekststructuur past niet bij de beschouwing?
A
probleem-en-oplossingstructuur
B
bewering-en-argumentatiestructuur
C
verschijnsel-verklaringsstructuur
D
voor- en nadelenstructuur

Slide 43 - Quiz

Welke tekststructuur kun je bij een uiteenzetting EN bij een beschouwing gebruiken?
A
probleem-en-oplossingstructuur
B
verschijnsel-en-verklaringstructuur
C
vroeger-en-nu-structuur
D
bewering-en-argumentenstructuur

Slide 44 - Quiz

Welke tekststructuur herken je door
een opsomming van positieve en
negatieve kanten van een verschijnsel in de tekst?
A
bewering-en- argumentstructuur
B
probleem-en-oplossingstructuur
C
voordelen-en-nadelenstructuur
D
verschijnsel-en-verklaringstructuur

Slide 45 - Quiz

Welke tekststructuur past het beste bij het volgende onderwerp?

Is het handig om een coronaprik te halen?
A
probleem-en-oplossingstructuur
B
verschijnsel-en-verklaringstructuur
C
verschijnsel-en-besprekingstructuur
D
voordelen-en-nadelenstructuur

Slide 46 - Quiz

Welke tekststructuur past het best bij een tekst over de toename van het aantal verkeersongelukken?
A
voordelen-en nadelenstructuur
B
bewering-en-argumentatiestructuur
C
verschijnsel-en-verklaringstructuur
D
probleem-oplossingsstructuur

Slide 47 - Quiz

Welke tekststructuur past het best bij een tekst over het wonderbaarlijke herstel van de economie?
A
verschijnsel-en-verklaringsstructuur
B
probleem-en-oplossingstructuur
C
verschijnsel-en-besprekingstructuur
D
bewering-en-argumentatiestructuur

Slide 48 - Quiz

Aan de slag

blz. 78: maak vraag 13 t/m 19.

Slide 49 - Slide