2BB2

WELKOM
3 Kader
Welkom 2BB2

1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

WELKOM
3 Kader
Welkom 2BB2

Slide 1 - Slide

Let op je plek in de klas

Slide 2 - Slide

Afspraken
  • Mobiel in de bak.
  • Als de docent praat, luisteren we.
  • Als we iets willen zeggen of antwoord geven, steken we onze hand op.
  • We luisteren als een medeleerling een vraag stelt.
  • We doen mee in de les.
  • We maken ons huiswerk.

Slide 3 - Slide

Programma van de les 9 mei

Programma:
  • Aanwezigheid
  • Nakijken lastige werkwoorden
  • Aan de slag 
  • Afsluiting
Lesdoel:

Ik kan lastige werkwoorden goed spellen
Ik weet wat de trappen van vergelijking zijn

Slide 4 - Slide

Allereerst...
Is iedereen aanwezig?

Slide 5 - Slide

Nakijken
Maak de startopdracht en 1 t/m 6
Taalverzorging Spelling 
Over lastige werkwoorden
Hoofdstuk 5
Bladzijde 190, 191, 192 en 193

Slide 6 - Slide

Startopdracht bladzijde 190
1 De koeien lopen in de wei. Vanavond gaan wij naar de film.
2 Hajar bestelt een cola. Ik heb online een jas besteld.
3 Joey kan heel hard lopen. Rosa tekende een mooi rood hart.
4 Floor verhuist morgen. Duncan is gisteren verhuisd.
2 In zin 1 en 3 staan weetwoorden; je moet weten of hebben geleerd hoe je dat woord schrijft.
In zin 2 en 4 staan regelwoorden; je kunt met regels bepalen hoe je dat woord schrijft.


Slide 7 - Slide

Opdracht 1 bladzijde 190
Opdracht 1
1 Heb je al je fouten verbeterd?
2 Bilal had zijn vriend van vroeger bijna niet herkend.
3 Na de brandmelding werd het gebouw snel ontruimd.
4 De rekeningen worden altijd betaald via internet.
5 De tegenstanders waren snel overtuigd.
6 Er is zoiets geks gebeurd vandaag!

Slide 8 - Slide

Opdracht 2 bladzijde 191
1
ik herken ik verander ik beantwoord
herken jij? verander jij? beantwoord jij?
jij herkent jij verandert jij beantwoordt
hij/zij herkent hij/zij verandert hij/zij beantwoordt
2
ik word herkend ik ben veranderd ik heb beantwoord

Slide 9 - Slide

Opdracht 3 bladzijde 191
1 hele werkwoord: bezorgen
pvtt: hij bezorgde
vd: hij heeft bezorgd
2 hele werkwoord: bekeuren
pvtt: hij bekeurde
vd: hij heeft bekeurd
3 hele werkwoord: verhuizen
pvtt: hij verhuisde
vd: hij is verhuisd

Slide 10 - Slide

Opdracht 3 bladzijde 191 vervolg
4 hele werkwoord: verzamelen
pvtt: hij verzamelde
vd: hij heeft verzameld
5 hele werkwoord: versturen
pvtt: hij verstuurde
vd: hij heeft verstuurd
6 hele werkwoord: verkleden
pvtt: hij verkleedde zich
vd: hij heeft zich verkleed

Slide 11 - Slide

Opdracht 4 bladzijde 192
1 Marieke herhaalt haar vraag.
2 Desi heeft de vraag herhaald.
3 Er gebeurt hier nooit iets spannends.
4 Er is hier nog nooit iets spannends gebeurd.
5 Tristan ontvriendt nooit iemand op Facebook.
6 Na die ruzie heb ik Dionne ontvriend.
7 Samir belooft op tijd aanwezig te zijn.
8 Je hebt het beloofd!
9 De coach overlegt met de aanvoerder.
10 De leraren hebben overlegd over onze rapporten.

Slide 12 - Slide

Opdracht 5 bladzijde 192
Mijn favoriete robot verjaagt spinnen!
Mijn droom: geld verdienen met een krantenwijk en toch uitslapen. Hoe? De kranten worden bezorgd door mijn krantenbezorgrobot!
Ik wil een geheugenrobot of zoiets. Hij herinnert mij aan mijn afspraken. Mijn moeder vindt dat ik zo'n robot nodig heb ...
Ik kom altijd te laat, omdat ik niks kan vinden. Ik wil dus een zoekrobot. De robot verzamelt mijn spullen. Handig als ik haast heb!
Kan er snel een opruimrobot worden ontwikkeld? Lijkt me geweldig! Nooit meer zelf opruimen haha.
Dat is geen moeilijke vraag. Mijn superrobot gehoorzaamt mij gewoon. In alles!
Dit lijkt me fantastisch: ik kom laat thuis, heb honger, doe de deur open en ruik een heerlijke geur. Mijn robot heeft pizza besteld!

Slide 13 - Slide

Opdracht 6 bladzijde 193
1 Guus herinnert zich bijna niets van vroeger.
2 Mijn oom heeft zijn huis verhuurd in de zomer.
3 Ik beantwoord die vraag zo snel mogelijk.
4 Waarom is de huur verhoogd?
5 In het weekend verveelt Jonna zich altijd.
6 Wat bedoelt Leon met die opmerking?
7 Jij overtuigt iedereen met dat goede idee!
8 De vader van Fajah verbouwt hun huis zelf.
9 De jury heeft snel berekend wie de winnaar was.
10 De kok bereidt een heerlijke maaltijd.

Slide 14 - Slide

Hoofdstuk 5 bladzijde 194

Slide 15 - Slide

Doel van de les
  • Je weet hoe je de trappen van vergelijking    gebruikt.
  • Je weet wanneer je als of dan gebruikt.

Slide 16 - Slide

Uitleg 
Als je twee dingen met elkaar wilt vergelijken, dan gebruik je vaak de trappen van vergelijking en de woordjes als en dan.

Er zijn drie trappen: de stellende trap, de vergrotende trap en de 
overtreffende trap. 

Meestal zet je in de vergrotende trap -er achter het woord en in de overtreffende trap -st achter het woord. Soms verandert het woord helemaal.

Slide 17 - Slide

            Trappen van vergelijking

Slide 18 - Slide

Stellende trap
dik
klein
lief
leuk
aardig
mooi
duur
veel

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Dus de regel is...
Na de stellende trap gebruik je het woordje als (wanneer het gelijk aan elkaar is). Vaak gebruik je ook de woorden even of (net) zo. Bijvoorbeeld: 
– Mijn moeder kan net zo snel fietsen als ik. 

Na de vergrotende trap gebruik je het woordje dan (wanneer er een verschil aanwezig is). Bijvoorbeeld:
– Mijn vader kan sneller fietsen dan ik.

Slide 21 - Slide

Schrijf de trappen van vergelijking op van: leuk

Slide 22 - Open question

Schrijf de trappen van vergelijking op van: gek

Slide 23 - Open question

Eerlijk gezegd vind ik zoete drop lekkerder ..... zoute.
A
als
B
dan

Slide 24 - Quiz

In de eerste ronde was Eric bijna net zo snel ..... Peter.
A
als
B
dan

Slide 25 - Quiz

Shirley beweert dat Apeldoorn niet half zo groot is ..... Amsterdam.
A
als
B
dan

Slide 26 - Quiz

Veel leerlingen werken liever alleen ...... in een groepje.
A
als
B
dan

Slide 27 - Quiz

Madrid is niet zo ver ..... Lissabon, denk ik.
A
als
B
dan

Slide 28 - Quiz

Wendy is minstens even druk .... haar broertje.
A
als
B
dan

Slide 29 - Quiz

Kleine auto's rijden een stuk zuiniger ...... grote terreinwagens.
A
als
B
dan

Slide 30 - Quiz

Stellende trap
zoveel mogelijk woorden

Slide 31 - Mind map

Vergrotende trap
zoveel mogelijk woorden

Slide 32 - Mind map

Overtreffende trap
zoveel mogelijk woorden

Slide 33 - Mind map

Aan de slag!

Slide 34 - Slide

Aan de slag
Maken:
Startopdracht, opdracht 1, opdracht 2, opdracht 3 en opdracht 4
Bladzijde 194 en 195.
Klaar?
Verder met opdracht 5, opdracht 6, opdracht 7, opdracht 8 en opdracht 9.
Bladzijde 196 en 197.

Slide 35 - Slide

Bedankt allemaal
Bedankt allemaal!

Slide 36 - Slide