spelling H4 lj 2

Herhalen
Verwijswoorden en Verleden tijd, tegenwoordige en voltooide tijd.
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slide and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Herhalen
Verwijswoorden en Verleden tijd, tegenwoordige en voltooide tijd.

Slide 1 - Slide

jou boot
A
goed
B
niet goed

Slide 2 - Quiz

jouw boek
A
goed
B
niet goed

Slide 3 - Quiz

Zen broer
A
goed
B
niet goed

Slide 4 - Quiz

Zijn zusje
A
goed
B
niet goed

Slide 5 - Quiz

me moeder
A
goed
B
niet goed

Slide 6 - Quiz

me scooter
A
goed
B
niet goed

Slide 7 - Quiz

mijn huis
A
goed
B
niet goed

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Video

1
2
3
Kijk naar de laatste letter.
Zoek de stam.
Staat deze letter tussen de medeklinkers van het xtc-koffieshopje?

Slide 10 - Drag question

Vul het goede voltooid deelwoord in:
(bellen) Ik heb oma .........

Slide 11 - Open question

Vul het voltooid deelwoord in:
(fietsen) Ik ben naar school ............

Slide 12 - Open question

Vul het voltooid deelwoord in:
(durven) Dat heb ik nog nooit.......

Slide 13 - Open question

Vul het voltooid deelwoord in:
(lopen) Ik heb .....................

Slide 14 - Open question

Schrijf het goede verkleinwoord op:
olifant

Slide 15 - Open question

Schrijf het goede verkleinwoord op:
beloning

Slide 16 - Open question

Schrijf het goede verkleinwoord op:
oma

Slide 17 - Open question

Schrijf het goede verkleinwoord op:
spel

Slide 18 - Open question

Schrijf het goede verkleinwoord op:
stoel

Slide 19 - Open question

Schrijf het goede verkleinwoord op:
rekening

Slide 20 - Open question

Schrijf het goede verkleinwoord op:
scooter

Slide 21 - Open question

Schrijf het goede verkleinwoord op:
scherm

Slide 22 - Open question


Wat betekent 'mis' in het woord miscommunicatie
A
weer, opnieuw
B
niet
C
niet meer, van vroeger
D
verkeerd, fout

Slide 23 - Quiz


Wat betekent 'non' in het woord
non-stop
A
weer, opnieuw
B
niet, zonder
C
niet meer, van vroeger
D
verkeerd, fout

Slide 24 - Quiz


Wat betekent 'her' in het woord
herintreden
A
weer, opnieuw
B
niet, zonder
C
niet meer, van vroeger
D
verkeerd, fout

Slide 25 - Quiz


Wat betekent 'wan' in het woord
wansmaak
A
weer, opnieuw
B
niet, zonder
C
slecht, verkeerd
D
verkeerd, fout

Slide 26 - Quiz