This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
trouble speech
Bij een debat probeer je je tegenstander te overtuigen.
Met een trouble speech kun je oefenen met het formuleren van overtuigende argumenten.
Slide 2 - Slide
ethos, pathos, logos
Ethos: geloofwaardigheid -> zorg ervoor dat je betrouwbaar overkomt
Pathos: beroep op de emotie van het publiek -> wek medeleven op
Logos: inhoudelijk argumentatie -> gebruik sterke argumenten
Slide 3 - Slide
trouble speech - tips
Geef de omstandigheden de schuld.
Zeg dat je het allemaal heel erg vindt, maar laat dit totaal niet zien.
Maak van je fout je kracht.
Zet jezelf neer als een held!
Denk aan: ethos, patos, logos
Slide 4 - Slide
trouble speech - situatie
Omdat je overbuurvrouw (83) vandaag naar het ziekenhuis moest, zou jij een dag op haar hondje passen. Het hondje is alles voor haar! Jij wilde vandaag echter shoppen in Amsterdam en hebt het beestje daarom maar meegenomen. Op de terugweg heb je het hondje per ongeluk in de trein achtergelaten.
Slide 5 - Slide
trouble speech - opdracht
Jij schrijft een briefje aan je buurvrouw om haar op de hoogte te stellen van deze situatie. In plaats van alle schuld op je te nemen, probeer je je buurvrouw ervan te overtuigen dit als iets positiefs te zien.
benodigdheden: pen + papier of laptop (Word)
Slide 6 - Slide
trouble speech - tips
Geef de omstandigheden de schuld.
Zeg dat je het allemaal heel erg vindt, maar laat dit totaal niet zien.
Maak van je fout je kracht.
Zet jezelf neer als een held!
Denk aan: ethos, patos, logos
Slide 7 - Slide
argumenteren
argumenten, tegenargumenten, weerleggingen
argumentatiestructuren
argumentatieschema's
drogredenen
Slide 8 - Slide
argumenteren
Slide 9 - Mind map
argumenten, tegenargumenten, weerlegging
Doelen:
Ik kan onderscheid maken tussen feitelijke en waarderende argumenten.
Ik kan onderscheid maken tussen enkelvoudige, nevenschikkende en onderschikkende argumentatie.
Slide 10 - Slide
Argumenteren
Als je ergens een standpunt over inneemt, geef je daar je mening over.
Met argumenten kun je:
- je eigen standpunt verdedigen
- het standpunt van een ander aanvallen
Slide 11 - Slide
Argumenteren
Als je je standpunt ondersteunt met een feitelijke uitspraak, noem je die uitspraak een feitelijk argument.
Als je je standpunt ondersteunt met een waarderend argument geef je aan dat je iets (on)wenselijk, (on)gepast, goed of slecht, mooi of lelijk vindt.
Slide 12 - Slide
Argumenteren
Over een waarderend argument kun je van mening verschillen, over een feitelijk argument niet, want je kunt de juistheid ervan controleren: het is waar of onwaar.
Slide 13 - Slide
Argumenteren
Een waarderend argument moet vaak ondersteund worden, bijvoorbeeld met feiten:
Ik vind het niet goed dat er mensen zijn die zich niet laten vaccineren (stp), want ik vind dat respectloos naar je medemens (wrd. arg.), want met een vaccinatie bescherm je niet alleen jezelf, maar ook de mensen om je heen (feit).
Slide 14 - Slide
Zwolle is een prettige stad om te wonen; er wonen veel gezellige mensen.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument
Slide 15 - Quiz
Je kunt beter met het openbaar vervoer naar Amsterdam gaan. Reizen met het openbaar vervoer is een stuk beter voor het milieu dan autorijden.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument
Slide 16 - Quiz
Het gratis downloaden van muziek moet strafbaar worden. De makers van muziek lopen nu miljoenen euro's mis aan auteursrechten.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument
Slide 17 - Quiz
Slide 18 - Slide
Argumentatiestructuren
Slide 19 - Slide
Bij enkelvoudige argumentatie onderbouw je je standpunt met één argument.
HET WAS EEN LEUKE LES
⇑
DE DOCENT WAS IN EEN GOEDE BUI
Slide 20 - Slide
Bij nevenschikkende argumentatie onderbouw je je standpunt met meer argumenten.
Slide 21 - Slide
Bij onderschikkende argumentatie ondersteunt een argument een ander argument.