This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Wat weet je al van signaalwoorden?
Slide 1 - Open question
Welk tekstverband wordt met het signaalwoord 'MAAR' aangebracht?
A
TIJD
B
TEGENSTELLING
C
OPSOMMING
D
GEEN VERBAND
Slide 2 - Quiz
Welk tekstverband wordt met de woorden: ' ten eerste, ten tweede, vervolgens en daarna' aangebracht?
A
OPSOMMING
B
TEGENSTELLING
C
TIJD
D
REDEN
Slide 3 - Quiz
'Je mag naar het schoolfeest, tenzij je veel gaat drinken'.
Slide 4 - Slide
'Je mag naar het schoolfeest, mits je vriendin ook komt'.
Slide 5 - Slide
Zoek de juiste combinaties van verbanden en signaalwoorden
Voorbeeld
Opsomming
Volgorde van tijd
bovendien, ook
terwijl, vervolgens
zoals, neem nou
Slide 6 - Drag question
Dit geven schrijvers om iets duidelijker te maken
A
VOORBEELD
B
CONCLUSIE
C
REDEN/VERKLARING
D
OORZAAK/GEVOLG
Slide 7 - Quiz
Dingen worden na elkaar genoemd.
A
VOORBEELD
B
SAMENVATTING
C
CONCLUSIE
D
OPSOMMING
Slide 8 - Quiz
Twee of meer begrippen of meningen spreken elkaar tegen.
A
OORZAAK/GEVOLG
B
CONCLUSIE
C
TEGENSTELLING
D
VOORWAARDE
Slide 9 - Quiz
Op vakantie lopen mensen vaak ziektes op, ............................. malaria en het zika-virus.
A
EN
B
ZOALS
C
DAARDOOR
D
DUS
Slide 10 - Quiz
We zijn nog geen achttien jaar, ............ we mogen nog geen alcohol kopen.
A
DAARDOOR
B
EN
C
DUS
D
MAAR
Slide 11 - Quiz
OPDRACHT
JULLIE GAAN EEN TEKST SCHRIJVEN WAARIN DE TEKSTVERBANDEN 'TEGENSTELLING, OPSOMMING, OORZAAK - GEVOLG EN REDEN - VERKLARING ' IN VOORKOMEN. JE KUNT KIEZEN UIT DE ONDERWERPEN: SCHOOL, CORONAVIRUS, GELD.