Spreken en Gesprekken les 1

Spreken en gesprekken

Wat gaan we doen
  • Presenteren
  • Gesprek op stage 
Beide examen
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Spreken en gesprekken

Wat gaan we doen
  • Presenteren
  • Gesprek op stage 
Beide examen

Slide 1 - Slide

Module 5 en 6
Presentatie in Module
Gesprek op stage BPV-er en Stage-opleider

Slide 2 - Slide

Indeling programma
Tot maart gesprekken - maart/april examen
Eind april spreken - examen afrondende fase modules


Slide 3 - Slide

Gesprekken
Belangrijk
  • Wat is het voor een gesprek?  Formeel of informeel
  • Non verbale communicatie van jou en die van je gesprekspartner
  • Oplettendheid

Slide 4 - Slide

Taalgebruik
informele taal gebruik je bij persoonlijke gesprekken
kenmerken: je/jij, met voornaam aanspreken, ongedwongen taal toegestaan

formele taal gebruik je bij gesprekken met een zakelijk doel
kenmerken: u, meneer of mevrouw, beleefde taal (tot ziens, als u het goed vindt)


Slide 5 - Slide

Formeel vs Informeel
Formeel
Beleefd - stijfjes - zakelijk

Informeel
Los - vertrouwelijk -Ongedwongen
Denk goed na wat gepast is!

Slide 6 - Slide

Met vrienden afspreken
A
Formeel
B
Informeel

Slide 7 - Quiz

Een dag vrij vragen bij je leidinggevende
A
Formeel
B
Informeel

Slide 8 - Quiz

Ziek melden bij de docent
A
Formeel
B
Informeel

Slide 9 - Quiz

Non verbaal 
Verbaal
Stem verheffen
Juichen!
Hard fluiten
Sip kijken
High five geven
Onderuit gezakt zitten

Slide 10 - Drag question

Non-verbale communicatie gesprekspartner

  • let ook op de non-verbale communicatie van degene met wie je het gesprek voert
  • wat zeggen de houding, gebaren, uitdrukking en intonatie?
  • ga na of dat klopt bij wat jij zegt
  • trek niet te snel conclusies, maar probeer met een vraag te controleren of jouw interpretatie klopt, bijvoorbeeld:‘
Ik zie dat je bedenkelijk kijkt. Denk je dat het gaat lukken of wil je liever dat ik het voordoe?’

Slide 11 - Slide

Non-verbale communicatie

Communicatie zonder woorden, bijvoorbeeld:
  • lichaamshouding, gebaren, intonatie, gezichtsuitdrukking

Let bij een zakelijk gesprek op:
  • dat je je gesprekspartner aankijkt
  • knik om te laten zien dat je luistert of maak luistergeluiden
  • gebruik rustige gebaren die passen bij wat je zegt
  • praat op een vriendelijke en geïnteresseerde toon


Slide 12 - Slide

W Wat had de man beter kunnen zeggen?

Slide 13 - Open question

1

Slide 14 - Video

Waar merk je aan dat van Gaal geïrriteerd is?

Slide 15 - Open question

0

Slide 16 - Video

Waaraan merk je allemaal dat Louis van Gaal geïrriteerd is?

Slide 17 - Open question

Wat valt je nu al op aan de ontmoeting?

Slide 18 - Open question

Wat gaat goed (houding/non-verbale communicatie)?

Slide 19 - Open question

''Want... films? Houd je graag van films?''
Wat doet Sophie hier heel goed?

Slide 20 - Open question

Vragen stellen
Gesloten vragen: alleen met ja of nee beantwoorden.
- Heb je veel vrienden?
- Vind je lezen leuk?

Begint met een werkwoord.  

Slide 21 - Slide

Voorbereiding gesprek
Het doel van een formeel gesprek herkennen
Weten hoe het doel bereikt kan worden

Slide 22 - Slide

Waarom voorbereiden?

Je bereikt je gespreksdoel beter, omdat je betere antwoorden geeft wanneer je er al over hebt nagedacht.

Je kunt sneller en beter reageren op je gesprekspartner, omdat je niet meer hoeft na te denken over je reactie.

Slide 23 - Slide

Tips

  • Bedenk van tevoren het doel van het gesprek en wat je ervan verwacht
  • Verzamel informatie die je tijdens het gesprek bij de hand moet hebben om professioneel over te komen en snel te kunnen reageren
  • Noteer in steekwoorden belangrijke informatie, vragen of zinnen die je in het gesprek kunt gebruiken

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Soorten vragen

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

welke vragen zie je?

Slide 28 - Open question

Vragen stellen
Open vragen: uitgebreid antwoord geven.
- Wat betekent vriendschap voor jou?
- Welke boeken vind je leuk om te lezen?

Begint met een vraagwoord. 

Slide 29 - Slide

Vragen stellen
Je kunt vragen stellen om feiten te weten te komen.
- Hoeveel uur slaap je per dag?
- Hoe vaak zien jullie elkaar?

Je kunt ook vragen stellen om iemands mening te horen:
- Welk vak vind jij het moeilijkst?
- Wat vind je het leukst om na school te doen?

Slide 30 - Slide

Vragen stellen
Als je niet een duidelijk antwoord krijgt kan je ook doorvragen

- Vragen om herhaling
- Vragen om een voorbeeld
- Vraag om meer uitleg 

Slide 31 - Slide

Gesloten of open?
1. Komen zij morgen niet?
2. Hoe gaat het met je?
3. Kunnen jullie niet even wachten op ons?
4. Gaan jullie morgen op vakantie?
5. Wat is volgens jou de beste film van dit moment?
6. Wat is er nog gebeurd nadat wij naar huis zijn gegaan?

Slide 32 - Slide

Feit of mening?
1. Welk eten vind je heel lekker?
2. Wat heb je voor je verjaardag gekregen?
3. Wat heb je gister gekocht?
4. Hoeveel paar schoenen heb jij?
5. Wanneer ben je jarig?
6. Wat vind jij van die nieuwe film?

Slide 33 - Slide