2M_ww-spelling tt vt en vdw

Schrijf de tt op van het ww 'spelen'. Schrijf het in de volgorde: ik, hij en wij
1 / 13
next
Slide 1: Open question
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Schrijf de tt op van het ww 'spelen'. Schrijf het in de volgorde: ik, hij en wij

Slide 1 - Open question

Schrijf de verleden tijd op van het werkwoord 'branden'. Schrijf het in de volgorde op van: jij ... en wij ...

Slide 2 - Open question

Schrijf de tegenwoordige tijd op van 'branden'. Schrijf het in de volgorde op: ... jij (erachter), hij ... en wij...

Slide 3 - Open question

Vervoeg het werkwoord op de juiste manier in de zin: Ik heb hem nooit ... vertrouwen.

Slide 4 - Open question

regel 1 bij het schrijven van ww

Als je een werkwoord goed wilt schrijven, moet je eerst weten of het de persoonsvorm is.

Dat signaal betekend of betekent dat je moet stoppen.

Slide 5 - Slide

Toen ze over de sloot …. (stappen) heeft ze haar enkel … (verstuiken). Zet achter het ww of het een pv tt, pv vt is of een vdw!

Slide 6 - Open question

Vorige week … (pakken) hij nog de bus nu …. (rijden) hij op de fiets naar school.

Slide 7 - Open question

regel 2

Als je een ww goed wilt schrijven moet je weten in welke tijd je hem moet schrijven: tt of vt.

Zojuist wachtte of wacht er een man bij die bushalte.

En of het enkelvoud of meervoud is!

Zojuist wachtten of wachten er drie mannen bij de bushalte

Slide 8 - Slide

De president …. (vermoeden) dat de rebellen een staatsgreep …. (voorbereiden).

Slide 9 - Open question

regel 3

Als het geen pv is, dan zoek je uit of het een heel ww (kun je horen) of een vdw is.

Van een heel ww hoor je hoe je het schrijft: schrijven, maken.

Bij een vdw staat een hulp ww bij: worden, zijn, hebben. -> pv

Hij wordt vermoord of hij wordt vermoordt?

of: hij vermoord of hij vermoordt

Slide 10 - Slide

Toen wij gisteren in de stad liepen .... (ontmoeten) we een heel oude vriend.

Slide 11 - Open question

Wij moesten … (verhuizen) nadat mijn moeder die nieuwe baan had … (accepteren).

Slide 12 - Open question

Slide 13 - Link