Werkwoordspelling vd en bijv. gebruikt vd

Welkom
Nederlands vakles werkwoordspelling
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom
Nederlands vakles werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Soorten werkwoorden
  1. Persoonsvorm
    Wij lopen altijd naar school.

  2. Voltooid deelwoord
    Wij hebben gisteren 10 kilometer gelopen.

  3. Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord.
De gelopen afstand was 13 kilometer.

4. Onvoltooid deelwoord
Lopend ging hij naar zijn werk.

5. Hele werkwoord/infinitief
Wij willen daar graag lopen.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord is het werkwoord dat aangeeft dat iets is afgelopen

Je herkent het voltooid deelwoord aan: 
  • Omdat je de PV al uit de zin hebt gehaald, weet je dat de andere vervoegde werkwoorden voltooid deelwoorden zijn.
  • De zin bevat een vorm van hebben, zijn of worden
  • Er staat ge-, be-, ont- of ver- voor het werkwoord.
  • Het werkwoord geeft aan dat iets/het is afgelopen. 

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide


Benoem de voltooid deelwoorden uit de onderstaande zinnen.
Let op, soms staat er geen voltooid deelwoord in.
1. Wat is er toch allemaal gebeurd vandaag?
2. Ik heb de beschimmelde kaas maar weggegooid.
3. Waarom heb jij die gele aansteker niet bewaard?
4. Mijn ouders verhuizen onze spullen vandaag naar het nieuwe huis.
5. Bladluis wordt vaak met water en spiritus bestreden.
6. Tijdens het feest verandert Sofie nog van outfit.

Slide 6 - Open question

Vul bij iedere zin de juiste vorm van het voltooid deelwoord in:

1. Wij zijn gisteren ................................ (bellen) door de directeur.
2. Je bent in elk geval goed ................................ (verzekeren)!
3. Hoe is het mogelijk dat jij wel je cijfer hebt ................................ (krijgen)?
4. Het gebeurt wel vaker dat hij verkeerd wordt ................................ (aanmelden).
5. Is dat écht wat er is ................................ (gebeuren)?

Slide 7 - Open question

Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord

Slide 8 - Slide

Bijvoeglijk gebruikt tegenwoordig deelwoord (bgtd) / bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord (bgvd)
Een bijvoeglijk naamwoord (bn) zegt iets over de eigenschap van een zelfstandig (zn). Het bn staat er meestal voor.
  • Dit is een snelle auto.
  • Deze auto is snel.

Nu kun je het vd en het td ook als bn gebruiken:
  • De foto is vergroot (vd).                            de vergrote foto (bgvd: eigenschap van het zn)
  • Blaffend (td) liep de hond voorbij.      de blaffende hond (bgtd: iets wat het zn doet)


Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

In welke zin staat een bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord?
A
Mijn fiets was gestolen.
B
Hij is weer gevonden.
C
Het beschadigde zadel.
D
Het zadel was beschadigd.

Slide 11 - Quiz

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(stranden) De ............ reiziger
A
Gestrandde
B
strandende
C
gestranden
D
gestrande

Slide 12 - Quiz

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(maaien) Het ............... gras
A
vermaaide
B
gemaaide
C
gemaaidde
D
gemaaiden

Slide 13 - Quiz

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(verzinnen) Het ............ verhaal
A
verzonnen
B
verzonne
C
verzonde
D
verzonden

Slide 14 - Quiz

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:

(verwoesten) De ................. huizen
A
vewoestten
B
verwoeste
C
verwoesde
D
verwoesdden

Slide 15 - Quiz

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(vluchten) De ............... dief
A
gevluchte
B
gevluchtte
C
gevluchten
D
gevluchtten

Slide 16 - Quiz