This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 55 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Du hast 2 min für:
dich zu setzen
Jacke aus
Köpfhörer sind weg
Handys in die Taschen
Laptop liegt auf dem Tisch(und ist zu)
Schulsachen sind auf dem Tisch (Buch, Laptop, Heft, Stift usw.)!
timer
2:00
Slide 2 - Slide
Was machen wir heute?
Wörter schreiben/abfragen
Aufgabe 10+11 besprechen
Lesson-up
Selbständig arbeiten
Abschluss/Hausaufgaben
Slide 3 - Slide
Am Ende der Stunde........
kannst du die Possessivpronomen und die Personalpronomen erkennen dadurch, dass du teilnimmst an Lesson-up.
Slide 4 - Slide
Schrijf eerst het Nederlandse woord op en daarna de Duitse vertaling erachter!
wiskunde
de hulp
het bord
het cijfer
scheikunde
moe
het eindexamen
in totaal
muziek
natuurkunde
tekenen
brutaal
timer
5:00
Slide 5 - Slide
Abfragen
Mathematik
die Hilfe
die Tafel
die Note
Chemie
müde
das Abitur
insgesamt
Musik
Physik
zeichnen
frech
wiskunde
de hulp
het bord
het cijfer
scheikunde
moe
het eindexamen
in totaal
muziek
natuurkunde
tekenen
brutaal
Slide 6 - Slide
Besprechen Aufgabe 10 + 11, Seite 44
Slide 7 - Slide
von
bis
im
am
um
am
am
um
im
Slide 8 - Slide
Wat moet je als eerste doen als je de uitgang van een woord zoekt?
A
ontleden
B
kijken naar het geslacht van het woord
C
hoort het woord bij de der-groep of ein-groep
D
naar de voorzetsels kijken
Slide 9 - Quiz
Hoe vindt je de 1e naamval het onderwerp (Nominativ) in een zin?
A
AAN/VOOR wie + gezegde + onderwerp
B
WAT + gezegde + onderwerp
C
wie of wat + gezegde
Slide 10 - Quiz
Hoe vindt je de 3e naamval het meewerkend voorwerp (Dativ) in een zin?
A
wie of wat + gezegde
B
WAT + gezegde + onderwerp
C
AAN/VOOR wie + gezegde + onderwerp
Slide 11 - Quiz
Hoe vindt je de 4e naamval het lijdend voorwerp (Akkusativ) in een zin?
A
WAT + gezegde + onderwerp
B
wie of wat + gezegde
C
AAN/VOOR wie + gezegde + onderwerp
Slide 12 - Quiz
Welk voorzetsel hoort niet bij de 4e naamval?
A
durch
B
für
C
bei
D
ohne
Slide 13 - Quiz
Welk voorzetsel hoort niet bij de 4e naamval?
A
gegen
B
ohne
C
um
D
mit
Slide 14 - Quiz
'die' im Akkusativ (4e)
A
der
B
die
C
den
Slide 15 - Quiz
'der' im Akkusativ (4e)
A
der
B
den
C
die
Slide 16 - Quiz
Welk woord hoort bij de der-Gruppe?
A
welch
B
mein
C
dein
D
ein
Slide 17 - Quiz
Welk woord hoort bij de ein-Gruppe?
A
dies
B
solch
C
manch
D
sein
Slide 18 - Quiz
(Mijn) Bruder(m) ist heute nicht in der Schule.
A
Mein
B
Dein
C
Meine
D
Deine
Slide 19 - Quiz
Kannst du (een) Kuchen(m) backen?
A
ein
B
einen
C
eine
D
einem
Slide 20 - Quiz
Hoe zeg je het persoonlijk voornaamwoord hij in de 4e naamval?
A
er
B
ihn
C
es
D
dich
Slide 21 - Quiz
Hoe zeg je het persoonlijk voornaamwoord mij in de 4e naamval?
A
dich
B
uns
C
euch
D
mich
Slide 22 - Quiz
Welk woord is een bezittelijk voornaamwoord?
A
dich
B
mein
C
uns
D
Sie
Slide 23 - Quiz
Hoe vertaal je mijn moeder?
A
meine Mutter
B
mein Mutter
C
sein Mutter
D
euere Mutter
Slide 24 - Quiz
Hoe vertaal je uw dochter?
A
Ihr Tochter
B
ihr Tochter
C
Ihre Tochter
D
ihre Tochter
Slide 25 - Quiz
Hoe herken je een zwak werkwoord?
Slide 26 - Open question
Hoe herken je een sterk werkwoord?
Slide 27 - Open question
Bij welke persoonlijke voornaamwoorden verandert de klinker in de tegenwoordige tijd?
A
ich, du
B
du, er, sie, es
C
wir, ihr, sie, Sie
D
ich, du, wir, sie
Slide 28 - Quiz
In welke klinker verandert de klinker a bij du, er, sie, es?
A
ä
B
o
C
ö
D
ü
Slide 29 - Quiz
In welke klinker verandert de klinker e bij du, er, sie, es?
A
a
B
ie
C
i
D
i of ie
Slide 30 - Quiz
Wat is het voltooid deelwoord van het werkwoord schlafen?
Slide 31 - Open question
An die Arbeit
Machen online: Test jezelf 4.1, 4.2 of 4.4
Selbständig
De eerste 5 minuten niet praten en geen vragen stellen. Daarna mag je fluisteren en vragen aan mij stellen.
Klaar:Aufgabe 4, Seite 48.
timer
5:00
timer
5:00
Hulp:
Schema Grammatik A op bladzijde 13
Grammatik B op bladzijde 21
Grammatik C op bladzijde 22
Grammatik D op bladzijde 35
Slide 32 - Slide
Am Ende der Stunde........
kannst du die Possessivpronomen und die Personalpronomen erkennen dadurch, dass du teilnimmst an Lesson-up.
Slide 33 - Slide
Hausaufgaben
Machen im Buch: Aufgabe 4+5, Seite 48/49
Je leest eerst de e-mail. Je moet zinnen vertalen die je in de tekst terug kan vinden. In het schema moet je de 8 vragen die in de tekst staan invullen. Bij opdracht 5 moet je meerkeuzevragen over München beantwoorden.
Lernen: Wörter Lektion 4 + 5 + 6, Seite 52/53. NL-DU und DU-NL