wanneer: today, yesterday, last year, later, now
I am going to paint my room today. Ik ga vandaag mijn kamer verven.
I will swap rooms later. Ik ga later wisselen van kamer.
voor hoe lang: since last year, all day, for a while
I am going to help her all day. Ik ga haar de hele dag helpen.
hoe vaak: often, sometimes, never, yearly
They will help me sometimes. Ze helpen me soms.
Je zet dit altijd vooraan of achteraan in de zin!