Bijwoord van tijd en plaats

Welcome!
1 / 13
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welcome!

Slide 1 - Slide

How was your holiday?
what did you do?

Slide 2 - Mind map

Doel van de les
Aan het einde van de les weet je wat bijwoorden van plaats en tijd zijn, en in welke volgorde je ze in de zin moet plaatsen.

Slide 3 - Slide

Wat denk je wat een voorbeeld kan zijn van een bijwoord van plaats of tijd??

Slide 4 - Open question

Bijwoord van plaats
Een bijwoord van plaats geeft antwoord op de vraag: waar?

The nightstand is there. Het nachtkastje staat daar.
The desk is here. Het bureau staat hier.

Slide 5 - Slide

Bijwoord van tijd
wanneer: today, yesterday, last year, later, now
  I am going to paint my room today. Ik ga vandaag mijn kamer verven.
  I will swap rooms later. Ik ga later wisselen van kamer.
voor hoe lang: since last year, all day, for a while
  I am going to help her all day. Ik ga haar de hele dag helpen.
hoe vaak: often, sometimes, never, yearly
  They will help me sometimes. Ze helpen me soms.
Je zet dit altijd vooraan of achteraan in de zin!

Slide 6 - Slide

Bijwoord van beweging
De voorzetsels van beweging worden gebruikt om aan te geven waar iemand of iets naartoe gaat.
When I arrive in London at the station I get off the train and walk through the hall to the nearest bus stop. I often travel by bus. I could go on foot but this is faster.
at - op, on - op / in, off - uit, to - naar, through - door, from - van, by - met (gecombineerd met een vervoersmiddel: by boat, by plane, by bike)

Slide 7 - Slide

Zinvolgorde
Als er meerdere bijwoorden in de zin staan dan is de volgorde:
Hoe (manier), waar (plaats) en wanneer (tijd)

The wind will be blowing gently southwards tomorrow

Slide 8 - Slide

Yesterday we went to McDonald's
Welk woord is yesterday
A
Bijwoord van tijd
B
Bijwoord van plaats

Slide 9 - Quiz

Somewhere over the rainbow...
Wat voor woord is somewhere?
A
Bijwoord van tijd
B
Bijwoord van plaats

Slide 10 - Quiz

I will go tomorrow to school
Klopt deze zin?
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quiz

I will go with the bus.
Klopt deze zin?
A
ja
B
Nee

Slide 12 - Quiz

Huiswerk
Maken opdracht 19, 21, 22, 24 en 25 van make it work Schooltrip

Slide 13 - Slide