This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Les 2
- De persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
Slide 1 - Slide
Werk elke slide één voor één door. Lees goed wat er verteld wordt en maak alle opgaven en vragen. Ook die in je boek staan (per slide wordt dit aangegeven).
Als je vragen hebt, dan kun je deze in de klas aan mij stellen.
Instructie
Slide 2 - Slide
Theorie
Oefening
Oefening in je werkboek
Evaluatie
Legenda
Slide 3 - Slide
Alles wat nu in het heden en op dit moment gebeurt.
Denk aan: vandaag, nu, op dit moment.
Persoonsvormen schrijf je steeds anders als de tijd verandert.
De tegenwoordige tijd
Slide 4 - Slide
Staat onderstaande zin in de tegenwoordige tijd?
Ik heb net een gesprek met een ouder gehad.
A
Ja
B
Nee
Slide 5 - Quiz
Staat onderstaande zin in de tegenwoordige tijd?
Ik heb een gesprek met een ouder.
A
Ja
B
Nee
Slide 6 - Quiz
Wanneer je in een zin een werkwoord moet spellen, moet je een aantal stappen nemen. Zo weet je hoe je het werkwoord moet spellen.
Want is het nu:
Hij wordt morgen 15 jaar.
of
Hij word morgen 15 jaar.
Het schrijven van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
?
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Video
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Video
Welke onderwerpen krijgen een t achter de stam?
Slide 12 - Mind map
Werkboek oefening
Ga naar bladzijde 41 en maak opdracht 1 en 2.
Als je klaar bent, kom je bij me om het na te laten kijken.
Slide 13 - Slide
Kies het juiste woord.
Morgen ..... ik zestien.
A
wordt
B
word
Slide 14 - Quiz
Kies het juiste woord.
Het .... op dit moment.
A
gebeurt
B
gebeurd
Slide 15 - Quiz
Kies het juiste woord.
Hij .... altijd een koffie met melk.
A
bestelt
B
besteld
Slide 16 - Quiz
Soms ..... ik hier zo moe van.
A
word
B
wordt
C
wort
Slide 17 - Quiz
Mijn tante ..... altijd alle kerstkaarten.
A
beantwoord
B
beantwoordt
C
beantwoort
Slide 18 - Quiz
Vul de juiste vorm van het werkwoord in:
Overmorgen [worden] mijn hond 10 jaar.
Slide 19 - Open question
Vul de juiste vorm van het werkwoord in:
Hoe vaak [gebeuren] het?
Slide 20 - Open question
Vul de juiste vorm van het werkwoord in:
De oorlog [verdelen] nu het land in twee.
Slide 21 - Open question
Vul de juiste vorm van het werkwoord in:
Als je te dicht bij de kachel komt, dan [branden] je je nog.
Slide 22 - Open question
Werkboek oefening
Ga naar bladzijde 78 en maak opdracht 4
Als je klaar bent, kom je bij me om het na te laten kijken.
Slide 23 - Slide
Leespauze
timer
10:00
Pak je leesboek uit de krat en ga 10 minuten lezen.
Je kan de timer hiervoor gebruiken.
Slide 24 - Slide
Hoe je deze werkwoorden
moet schrijven, moet je weten.
Je kan hier de stamregel niet
op toepassen.
Slide 25 - Slide
Klik op de hotspot
En zoek de vervoeging van het werkwoord zijn. Kopieer en plak hier die van de tegenwoordige tijd.