This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Welk onderdeel uit §2.1 en 2.2 vind jij moeilijk?
Vragenuurtje voor het SO
Maar eerst............
Wat gaan we doen vandaag?
Slide 1 - Slide
Filtreren
Adsorberen
Indampen
Destilleren
Extraheren
Slide 2 - Drag question
Sleep de fase en faseovergang naar de juiste plek.
Ik kan benoemen in welke drie fasen een stof kan voorkomen.
1
Smelten
Stollen
Condenseren
Sublimeren
Rijpen
Verdampen
gas
vloeistof
vaste stof
Slide 3 - Drag question
Sleep de teksten naar de vakken juist of onjuist.
Juist
Onjuist
Een zuivere stof kan een ontleedbare of niet-ontleedbare stof zijn.
Een zuivere stof bevat maar één atoomsoort.
Een ontleedbare stof bevat één molecuulsoort.
Een niet-ontleedbare stof heeft een vaste samenstelling.
Een oplossing bevat meerdere molecuulsoorten.
Het molecuulmodel gaat er vanuit dat moleculen in één stof verschillend zijn.
Slide 4 - Drag question
Gas
Vaste stof
Vloeistof
De moleculen zijn regelmatig gerangschikt en trillen op een vaste plaats
De moleculen bewegen dicht langs elkaar
De moleculen bewegen ver uit elkaar en trillen heel veel
Slide 5 - Drag question
Geef de meest correcte beschrijving op microniveau van dit molecuulmodel van een vaste stof.
A
de moleculen bevinden zich op een vaste plek volgens een regelmatige ordening en met kleine onderlinge afstand, maar kunnen zich niet bewegen en staan volledig stil
B
de moleculen bevinden zich op een vaste plek volgens een regelmatige ordening en met kleine onderlinge afstand, kunnen zich niet verplaatsen maar trillen wel op hun plek
C
de stoffen bevinden zich op een vaste plek volgens een regelmatige ordening en met kleine onderlinge afstand, maar kunnen zich niet bewegen en staan volledig stil
D
de stoffen bevinden zich op een vaste plek volgens een regelmatige ordening en met kleine onderlinge afstand, kunnen zich niet verplaatsen maar trillen wel op hun plek
Slide 6 - Quiz
Geef de meest correcte beschrijving op microniveau van dit molecuulmodel van een vloeistof.
A
Moleculen in een gas bevinden zich op grote afstand van elkaar. De moleculen trillen een beetje en bewegen kris-kras door de ruimte. De moleculen trekken elkaar nauwelijks aan.
B
Moleculen in een gas bevinden zich op grote afstand van elkaar. De moleculen trillen zeer veel en bewegen kris-kras door de ruimte. De moleculen trekken elkaar nauwelijks aan.
C
Moleculen in een gas bevinden zich op grote afstand van elkaar. De moleculen trillen zeer veel en bewegen kris-kras door de ruimte. De moleculen trekken elkaar sterk aan.
D
Moleculen in een gas bewegen vrij langs elkaar. De moleculen trillen een beetje en er is een beetje ruimte tussen de moleculen. De moleculen trekken elkaar sterk aan.
Slide 7 - Quiz
Geef de meest correcte beschrijving op microniveau van dit molecuulmodel van een vloeistof.
A
De moleculen hebben geen vaste plaats, maar bewegen vrij langs elkaar heen. Tussen de vloeistofmoleculen is wat meer ruimte dan tussen de moleculen van een vaste stof.
B
De moleculen hebben geen vaste plaats, bewegen vrij langs elkaar heen maar trillen nog niet. Tussen de moleculen is wat meer ruimte dan tussen de moleculen van een vaste stof.
C
De moleculen hebben een vaste plaats, maar bewegen vrij langs elkaar heen. Tussen de vloeistofmoleculen is wat meer ruimte dan tussen de moleculen van een vaste stof.
D
De moleculen hebben een vaste plaats, bewegen vrij langs elkaar heen maar trillen nog niet. Tussen de moleculen is wat meer ruimte dan tussen de moleculen van een vaste stof.
Slide 8 - Quiz
Molecuulmodellen kunnen ook worden gebruikt om scheidingsmethoden op microniveau weer te kunnen geven. Welke scheidingsmethode staat in hiernaast weergegeven?
A
adsorptie
B
extractie
C
filtratie
D
bezinken en afgieten
Slide 9 - Quiz
Drie uitspraken over het absolute nulpunt: i) het absolute nulpunt is bij 0 graden Celsius ii) bij een temperatuur van 0 Kelvin trillen de moleculen niet meer iii) het absolute nulpunt is de laagst mogelijke temperatuur; < 0 K kan niet
A
alle uitspraken zijn waar
B
uitspraken i en ii zijn waar, uitspraak iii is onwaar
C
uitspraken ii en iii zijn waar, uitspraak i is onwaar
D
geen van de uitspraken zijn waar
Slide 10 - Quiz
§2.1
§2.2
Vraag
Onderwerp
Vraag
Onderwerp
Welk onderdeel (vraag of onderwerp) vind jij moeilijk