! controleer je eigen SET A met de beoordelingsrubric om te controleren of je alles hebt waar je punten voor krijgt.
Slide 3 - Slide
Thema 5
stevigheid en beweging
thema 7
Duurzaam leven
Slide 4 - Slide
Leerdoelen 3.2
Ik kan omschrijven wat homozygoot, heterozygoot, dominant, recessief en intermediair fenotype betekenen.
Slide 5 - Slide
eigenschappen bepalen:
De lichamelijke geslachtskenmerken worden bepaald door de geslachtschromosomen.
Vrouw = XX
Man = XY
Slide 6 - Slide
Geslachtscellen (eicellen en zaadcellen)
Door een speciale deling, komt steeds de helft van de chromosomen in een geslachtscel.
Slide 7 - Slide
Variatie in genotypen
Slide 8 - Slide
Homozygoot/heterozygoot
Twee dezelfde genen op elk chromosoom van 1 paar:
HOMOzygoot
Twee verschillende genen op elk chromsoom van 1 paar:
HETEROzygoot
homo = hetzelfde
hetero = anders
Slide 9 - Slide
Homozygoot & heterozygoot
De ouders zijn heterozygoot, ze hebben twee verschillende genen voor haarkleur. Bruin haar is het dominante gen.
De jongen is homozygoot, hij heeft twee dezelfde genen voor haarkleur. 1 van pa, 1 van ma. Rood haar is het recessieve gen.Alleen bij 2 van deze genen zichtbaar
Slide 10 - Slide
Homozygoot Heterozygoot Homozygoot
Bruine ogen Bruine ogen Blauwe ogen
A A A a a a
Dominant allel - Recessief allel
(letters voor allelen)
Slide 11 - Slide
Homozygoot/heterozygoot
Homozygoot => twee dezelfde genen
=> AA ---> homozygoot dominant
=> aa ---> homozygoot recessief
Heterozygoot => twee verschillende genen
=> Aa
=> je ziet de dan alleen de dominante eigenschap
Slide 12 - Slide
Intermediair fenotype
Beide allelen komen tot uiting in het fenotype,
omdat bij sommige erfelijke eigenschappen er geen dominant of recessief allel is.
Slide 13 - Slide
homozygoot heterozygoot homozygoot
(mix van beide kleuren)
Slide 14 - Slide
Maak nu online van thema 3
van basisstof 3.2 -opdracht 1 t/m 6
waarvan opdracht 3 op papier moet
Slide 15 - Slide
Leerdoelen 3.3
Ik kan een kruisingsschema opstellen.
Ik kan bij een gegeven kruising genotypen en fenotypen van ouders en/of nakomelingen afleiden.
Slide 16 - Slide
Kruisingen
Slide 17 - Slide
Voorbeeld kruising
AA x aa
Slide 18 - Slide
Kruisingen
Slide 19 - Slide
Kruisen: Als 2 organismen zich voortplanten. Wij kijken bij de kruising maar naar 1 erfelijke eigenschap.
P = Ouders
F1 = Nakomelingen van de ouders
In veel van de kruisingen plant de F1 zich onderling weer voort, de nakomelingen van de F1 noemen we dan de: F2
Slide 20 - Slide
Kruisingen
Kruisingen maken = voorspellen van eigenschappen in de volgende generatie
Schrijf in een tabel de genen van
1 eigenschap van zaadcellen en
van eicellen;
Slide 21 - Slide
Kruisingsschema
4. Ouders zijn heterozygoot voor één eigenschap, dus:
Kruising = Bb xBb
B
b
B
b
Slide 22 - Slide
Alle stappen in regels onder elkaar!
Slide 23 - Slide
Verhoudingen
Je kunt voorspellen hoe groot de verhouding is van de nakomelingen van de genotypen en fenotypen:
Slide 24 - Slide
Verhoudingen
Verhouding genotype
AA:Aa:aa = 1:2:1
(25% -50% -25%)
Verhouding fenotype
Zwart:wit = 3:1
(75% - 25%)
Slide 25 - Slide
Verhoudingen oefenen!
Genotypen
P: Aa x aa Genotypen verhouding: .... : ...
Fenotypen verhouding: .... : ...
P: Aa x Aa Genotypen verhouding: .. : .. : ..
A
a
a
Aa
aa
a
Aa
aa
A
a
A
AA
Aa
a
Aa
aa
Fenotype verhouding: .. : ..
Slide 26 - Slide
Verhoudingen (antwoorden!)
Genotypen
P: Aa x aa Genotypen verhouding: 1 : 1
Fenotypen verhouding: 1 : 1
P: Aa x Aa Genotypen verhouding: 1 : 2 :1 Fenotypen verhouding: 3: 1
A
a
a
Aa
aa
a
Aa
aa
A
a
A
AA
Aa
a
Aa
aa
Slide 27 - Slide
Maak nu verplicht met potlood op papier van thema 3