werkwoordspelling tt



- Tas op de grond

-  (lees)boek, schriften en pen
op tafel
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson



- Tas op de grond

-  (lees)boek, schriften en pen
op tafel

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
LEZEN! (10 min.)
Daarna:
werkwoordspelling:
- de persoonsvorm (pv)
- enkelvoud (ev) en meervoud (mv)
- de tegenwoordige tijd (t.t)

Slide 2 - Slide

De persoonsvorm
- is een werkwoord
- kun je vinden door de zin vragend te maken,
in een andere tijd te zetten,
of meervoud te maken.

Slide 3 - Slide

Voorbeeld persoonsvorm
                                Jan doet boodschappen.

1. vragend maken: Doet Jan boodschappen? (pv verplaatst)
2. andere tijd: Deed Jan boodschappen? (pv verandert)
3. meervoud: Doen Jan en zijn zoon boodschappen? (pv     verandert).

Slide 4 - Slide

Persoonsvorm in de t.t.
Enkelvoud:                                                             Meervoud:
1e persoon  =  ik: ik werk                                  wij: wij werken
2e persoon  =  jij: jij werkt                                jullie: jullie werken
3e persoon  =  hij/zij/het werkt                     zij:  zij werken

Slide 5 - Slide

Hoe vervoeg je de pv in de t.t?
1. je neemt de ik-vorm: ik werk  / ik vind

2. in de 2e en 3e persoon enkelvoud komt er ALTIJD een T   achter de ik-vorm!!    jij werkt , hij werkt  /  jij vindt, hij vindt

3. in de 1e, 2e en 3e persoon meervoud neem je het hele    werkwoord                       wij werken, jullie werken, zij werken

Slide 6 - Slide

Mijn broer ............. gamen erg leuk.
A
vind
B
vindt
C
vint
D
find

Slide 7 - Quiz

Mijn vader ........................ me vanalles.
A
beloven
B
beloofd
C
belooft
D
beloofdt

Slide 8 - Quiz

In een zin is 'Mijn broer' ......
A
eerste persoon e.v.
B
derde persoon e.v.
C
tweede persoon e.v.
D
eerste persoon m.v.

Slide 9 - Quiz

In een zin is 'mijn ouders'.......
A
1e persoon m.v
B
2e persoon e.v.
C
2e persoon m.v.
D
3e persoon m.v.

Slide 10 - Quiz

Die man..............een prachtig schilderij!
A
schildert
B
schilderd
C
schilderdt
D
schilderen

Slide 11 - Quiz

Maken:
Spelling blok 1

Opdracht 21, 22, 24

KLAAR? 25, 28,29

(= huiswerk)

Slide 12 - Slide

Maken:
Spelling blok 2

Opdracht 20 tot en met 28

Slide 13 - Slide

Verleden tijd

Slide 14 - Slide

Opdracht
Maken Spelling Blok 2 opdracht 21, 22, 23

Slide 15 - Slide

Voltooid deelwoord
Maken Spelling Blok 2 opdracht 24, 25, 28

Slide 16 - Slide

Opdracht
Maken Spelling Blok 2 opdracht 24, 25, 28

Slide 17 - Slide