1. De reis gaat naar..........
2. Hij heeft veel boeken mee omdat .......
3. Als ze allebei een stoel bij het raam willen ...........
4. Zij vroeg ............
5. De tas van meneer is te groot.
6. Ze moeten de tassen in checken.
7. The grondstewardess vroeg ..........
8. Ze moeten om ........... bij gate ......... zijn om in te stappen.