Bijwoorden, bijvoeglijke bepaling en tussenwerpsel

Je leert:
  • het bijwoord benoemen;
  • het verschil tussen bijwoord en bijvoeglijk naamwoord;
  • een tussenwerpsel te benoemen.
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 11 slides, with text slides.

Items in this lesson

Je leert:
  • het bijwoord benoemen;
  • het verschil tussen bijwoord en bijvoeglijk naamwoord;
  • een tussenwerpsel te benoemen.

Slide 1 - Slide

Bijwoord
Een bijwoord is een woord dat een tijd, plaats of hoeveelheid aangeeft, of zegt hoe of hoe vaak iets gebeurt.

  • Hij komt nooit op mijn verjaardag.
  • Ik wacht ergens in de stad op je, goed?
  • Zullen we morgen even bellen?

Slide 2 - Slide

Bijwoord
tijd: gisteren, opeens, straks; 
ontkenning: niet, nooit; 
hoeveelheid: compleet, nauwelijks, slechts;
graad: heel, erg, zeer, graag, tamelijk;
frequentie (hoe vaak): altijd, soms;
plaats, richting: hier, daar, links, nergens.










Slide 3 - Slide

Bijwoorden
Van sommige bijwoorden is niet helemaal duidelijk wat ze benoemen, maar het zijn wél bijwoorden: ook, natuurlijk, misschien, gelukkig, helaas, bijvoorbeeld enzovoort.

Slide 4 - Slide


Een bijwoord kan ook iets over een ander woord zeggen, bijvoorbeeld over een bijvoeglijk naamwoord, werkwoord of ander bijwoord. Alle leerlingen behaalden erg goede resultaten. (erg is een bw, het zegt iets over goede)
Hij danst fantastisch. (fantastisch is een bw, het zegt iets over danst). Dit lied vind ik waanzinnig mooi. (waanzinnig is een bw, het zegt iets over mooi)

Slide 5 - Slide

LET OP!
Welke, wat, wie en wat voor (een) zijn vragende voornaamwoorden.
Alle andere vraagwoorden benoem je als bijwoord, bijvoorbeeld: wanneer, waarom, waarheen, hoe, waarmee.

Slide 6 - Slide

Gezellig als bijvoeglijk naamwoord
- Mijn vrienden hebben een heel gezellig huis.
- Wij organiseren regelmatige gezellige bijeenkomsten.
- Hun feestjes zijn altijd gezellig.

In die laatste zin staat gezellig niet direct vóór feestjes, maar is het toch een bijvoeglijk naamwoord. Het is nu een naamwoordelijk deel van het gezegde. Zijn is hier een koppelwerkwoord. Gezellig als bijwoordelijke bepaling (redekundig). Taalkundig als bijvoeglijk naamwoord. 


Ze kwam gezellig naast me zitten.



Slide 7 - Slide

Gezellig als bijwoordelijke bepaling | bijwoord

Voorbeelden van gezellig als bijwoordelijke bepaling (voor sommigen: bijwoord):
  • De avond verliep verder gezellig.
  • Op koude avonden zitten wij gezellig bij de open haard.
  • Ze kwam gezellig naast me zitten.

Slide 8 - Slide

tussenwerpsel (tw)
-> Uitroepen (hé, oef, shit, hoera,) en klanknabootsingen (klats, 
      piefpafpoef) heten tussenwerpsels. 
-> Groeten als Hallo, goedmorgen, dag, hoi noemen we ook tussenwerpsels.

-> Tussenwerpsels staan, meestal aan het begin of einde van 
      een zin, vaak van de rest gescheiden door een komma.

Slide 9 - Slide

Zo herken je tussenwerpsels
Tussenwerpsels:
  • zijn uitroepen en klanknabootsingen;
  • staan, meestal aan het begin of einde van een zin, vaak van de rest gescheiden door een komma.

Slide 10 - Slide

instructie 
H1 Grammatica (1.4, p. 28 t/m 32)

Maken: 4, 5, 6, 8, 9 (bijlage 3)

- Bijvoeglijk naamwoord en bijwoord
- Tussenwerpsel
- Overzicht woordsoorten (p. 260)
Denk aan het lezen van jouw boek (en maak aantekeningen)!



Slide 11 - Slide