Pak allemaal je leesboek erbij. De eerste 10 minuten gaan we zelfstandig lezen.
Slide 2 - Slide
Lezen
Je leert over tekstverbanden en signaalwoorden.
Slide 3 - Slide
In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea's met elkaar samen. Die samenhang heet het verband in de tekst. Door te letten op verbanden in de tekst, kun je de tekst beter begrijpen. Je kunt verbanden vaak herkennen aan signaalwoorden.
Er bestaan verschillende tekstverbanden:
Slide 4 - Slide
Tekstverband: Een chronologisch verband beschrijft gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde.
Signaalwoorden: vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen, binnenkort - ook jaartallen en data
Slide 5 - Slide
Voorbeeld
Eerst zet je saldo op je ov-chipkaart, daarna activeer je je kaart en vervolgens kun je inchecken.
Slide 6 - Slide
Tekstverband: In een opsommend verband worden dingen achter elkaar opgenoemd.
Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, bovendien, ook (nog), verder, ten slotte, en, niet alleen...
Slide 7 - Slide
Voorbeeld
Ik ga eerst naar school, dan ga ik huiswerk maken, vervolgens ga ik hockeyen en tenslotte kijk ik nog een half uurtje televisie.
Slide 8 - Slide
Tekstverband:
In een tegenstellend verband worden tegenovergestelde zaken genoemd.
Signaalwoorden: maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, ondanks dat, aan de ene kant... aan de andere kant
Slide 9 - Slide
Voorbeeld
Het zou vandaag mooi weer worden, maar het regent pijpenstelen.
Slide 10 - Slide
Tekstverband:
In een toelichtend verband wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp, vaak in de vorm van een voorbeeld.
Signaalwoorden: bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan, neem nou
Slide 11 - Slide
Voorbeeld
Marco is een natuurtalent in balsporten zoals voetbal, tennis en golf.
Slide 12 - Slide
Sietske heeft haar huiswerk gemaakt, maar ze is het vergeten.
Eerst doe je de bloem in de kom. Daarna voeg je een halve liter melk toe. Vervolgens mix je het tot een glad beslag en als laatste, meng je alles tot één geheel met de garde.
Kies uit:
- Chronologisch verband
- Opsommend verband
- Tegenstellend verband
- Toelichtend verband
Slide 14 - Slide
Mark houdt van appels, peren en sinaasappels.
Kies uit:
- Chronologisch verband
- Opsommend verband
- Tegenstellend verband
- Toelichtend verband
Slide 15 - Slide
Julia houdt van zonnen, daarom heeft ze een vakantie naar Spanje geboekt.
Kies uit:
- Chronologisch verband
- Opsommend verband
- Tegenstellend verband
- Toelichtend verband
Slide 16 - Slide
Opdracht maken
We gaan tekst 3 op bladzijde 103 gezamenlijk lezen. Hierna gaan jullie opdracht 1 maken. Over 10 minuten gaan we deze bespreken.
Slide 17 - Slide
Huiswerk
Het huiswerk voor maandag is opdracht 2 op bladzijde 104.
Slide 18 - Slide
Een chronologisch verband beschrijft gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde. In een opsommend verband worden dingen achter elkaar opgenoemd. In een tegenstellend verband worden tegenovergestelde zaken genoemd. In een tegenstellend verband worden tegenovergestelde zaken genoemd.