Voorzetsels met de vierde naamval en zinsontleding

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Zinsontleding en vierde naamval

Welke zinsdelen ken jij in het Nederlands?

We gaan het hebben over het onderwerp en lijdend voorwerp. Welke vraag stel je jezelf om deze zinsdelen te vinden?

Kapitel 5 Lektion 5 Seite 75

Wat is het onderwerp in deze zin?
De jongen schrijft een brief.

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
De jongen schrijft een brief.

Wat is het onderwerp in deze zin?
Ich brauche ein Brot.

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Ich brauche ein brot.

In het Duits bestaat het onderwerp en het lijdend voorwerp ook. 

Onderwerp = 1e naamval

lijdend voorwerp = 4e naamval

De lidwoorden van een onderwerp en een lijdend voorwerp verschillen dus van elkaar. 

Kijk maar: 

der Mann isst einen Apfel. 

Ich habe den Mann gesehen. 

Welk zinsdeel is der Mann in deze zin?
Der mann isst einen Apfel.

Welk zinsdeel is den Mann in deze zin?
Ich habe den Mann gesehen.

De lidwoorden van een onderwerp en een lijdend voorwerp verschillen dus van elkaar. 

Kijk maar: 

der Mann isst einen Apfel. 

Ich habe den Mann gesehen. 

Machen:

Kapitel 5 Wien Lektion 5 Aufgabe 8 und 9
(Seite 77)

Fertig? 

Machen Aufgabe 10 (Seite 78)

Is de grammatica van vandaag duidelijk?

1. Helemaal duidelijk
2. bijna helemaal duidelijk
3. een beetje duidelijk
4. helemaal niet duidelijk