5.2 Grammatica - Meewerkend voorwerp
1 / 53
Lesson duration is: 50 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Wat geeft het lijdend voorwerp aan?
A
Wat er gedaan wordt in een zin
B
Wie/wat iets doet in een zin
C
Alle werkwoorden in een zin
D
Wie/wat iets overkomt in een zin
Slide 10 - Quiz
Wat is het lv?
Ik heb de borrelnootjes allemaal opgegeten.
Ik heb de borrelnootjes allemaal opgegeten.
A
Ik
B
Heb
C
De borrelnootjes
D
Heb opgegeten
Slide 11 - Quiz
Wat is het lv?
Wanneer knap je die fiets op?
Wanneer knap je die fiets op?
A
Wanneer
B
Knap op
C
Je
D
Die fiets
Slide 12 - Quiz
Wat is het lv in de zin:
Elke zaterdag bezorgen wij in de buurt honderden kranten.
Elke zaterdag bezorgen wij in de buurt honderden kranten.
Slide 13 - Open question
Wat geeft het mv aan?
A
Wat er gedaan wordt in een zin
B
Wie iets doet in een zin
C
Wie/wat iets overkomt in een zin
D
Voor wie iets bestemd is in een zin
Slide 14 - Quiz
Wat is het mv in de zin?
Ik geef opa een cadeau op zijn verjaardag
Ik geef opa een cadeau op zijn verjaardag
A
Ik
B
Opa
C
Een cadeau
D
Op zijn verjaardag
Slide 15 - Quiz
Wat is het mv in de zin?
De leerkracht wiskunde moet ons nog extra oefeningen bezorgen.
De leerkracht wiskunde moet ons nog extra oefeningen bezorgen.
A
De leraar wiskunde
B
Moet bezorgen
C
Ons
D
Extra oefeningen
Slide 16 - Quiz
Wat is het mv in de zin?
Hij heeft de jongen een vakantiejob aangeboden.
Hij heeft de jongen een vakantiejob aangeboden.
Slide 17 - Open question
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
Slide 28 - Slide
Slide 29 - Slide
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Slide
Slide 32 - Slide
Slide 33 - Slide
Slide 34 - Slide
Slide 35 - Slide
Slide 36 - Slide
Slide 37 - Slide
Slide 38 - Slide
Slide 39 - Slide
Slide 40 - Slide
Slide 41 - Slide
Slide 42 - Slide
Slide 43 - Slide
Slide 44 - Slide
Slide 45 - Slide
Slide 46 - Slide
Slide 47 - Slide
Wat is de pv:
De kok had een heerlijke maaltijd bereid.
De kok had een heerlijke maaltijd bereid.
A
De kok
B
Had
C
Had bereid
D
Zit er niet in
Slide 48 - Quiz
Wat is het ow:
De kok had een heerlijke maaltijd bereid.
De kok had een heerlijke maaltijd bereid.
A
De kok
B
Had bereid
C
Een heerlijke maaltijd
D
Zit er niet in
Slide 49 - Quiz
Wat is het wg:
De kok had een heerlijke maaltijd bereid.
De kok had een heerlijke maaltijd bereid.
A
De kok
B
Had bereid
C
Een heerlijke maaltijd
D
Zit er niet in
Slide 50 - Quiz
Wat is het lv:
De kok had een heerlijke maaltijd bereid.
De kok had een heerlijke maaltijd bereid.
A
De kok
B
Had bereid
C
Een heerlijke maaltijd
D
Zit er niet in
Slide 51 - Quiz
Wat is het mv:
De kok had een heerlijke maaltijd bereid.
De kok had een heerlijke maaltijd bereid.
A
De kok
B
Had bereid
C
Een heerlijke maaltijd
D
Zit er niet in
