CE-training H9

CE-training H9
1 / 18
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

CE-training H9

Slide 1 - Slide

Vraag 1.
In welk van de volgende gevallen komt een dominant allel wél in ieder veulen tot uiting?
A
Als beide ouders het dominante allel hebben.
B
Als één van de ouders homozygoot is voor het dominante allel
C
Als het gen X-chromosomaal is en de merrie het kenmerk heeft.
D
Als het gen X-chromosomaal is en de hengst het kenmerk heeft.

Slide 2 - Quiz

Vraag 2.
Welke merrie moet de fokker door zijn appaloosa hengst laten dekken, zodat hij de grootste kans heeft om het genotype van de hengst te bepalen? En bij welke nakomeling weet hij zeker dat de hengst heterozygoot is?
A
merrie: appaloosa veulen: appaloosa
B
merrie: appaloosa veulen: effen
C
merrie: effen veulen: appaloosa
D
merrie: effen veulen: effen

Slide 3 - Quiz

aa = effen
A- = appaloosa vlekken

Dit noemen we een "terugkruising" en die is altijd met een homozygoot recessief genotype. Alleen dan krijg je informatie of de andere ouder AA of Aa is.

Want komen er "effen" veulens, dan moet de andere ouder wel Aa zijn.

Slide 4 - Slide

Vraag 3.
Hoe groot zou in dat geval de kans op een miskraam door het blanket allel zijn? Geef alleen een getal (in %)

Slide 5 - Open question

Blanket = Bb
BB sterft
De kruising is dus Bb x Bb

BB : Bb : bb
 1    :   2   :   1

Kans op miskraam is dan 1/4 = 25%
B
b
B
BB
Bb
b
Bb
bb

Slide 6 - Slide

Vraag 4.
  • Eeneiige tweelingen hebben hetzelfde genotype.
  • Verschillen tussen deze eeneiige tweelingen komen volledig tot stand onder invloed van het milieu.

OF

  • Twee-eiige tweelingen hebben een verschillend genotype.
  • Als de beide individuen onder dezelfde omstandigheden opgroeien, komen de onderlinge verschillen vooral tot stand door de genen.


voor het aangeven dat er wel (eeneiig) of geen (twee-eiig) gelijk genotype is en voor het juist beschrijven hoe je op basis daarvan een conclusie kunt trekken over de invloed van genotype / milieu op gedrag

Slide 7 - Slide

Vraag 5.
Kan een twee-eiige tweeling genetisch ook vijfenzeventig procent overeenkomen?
A
JA
B
NEE, omdat de tweelingen dan meer dan de helft van het genetisch materiaal met hun ouders delen.
C
NEE, omdat de tweelingen dan minder dan de helft van het genetisch materiaal met hun ouders delen

Slide 8 - Quiz

Twee-eiige tweelingen delen, net als gewone broers en zussen, een deel van het erfelijk materiaal dat ze van hun beider ouders krijgen. Gemiddeld is er een overeenkomst van 50%. 
Maar alles tussen 0% en 100% is mogelijk.

Slide 9 - Slide

Vraag 6.
Waardoor komt deze intermediaire vorm
bij mannen niet voor?

Slide 10 - Open question

Vraag 7.
Men is op zoek naar een nierdonor voor de vader (II,2) maar men wil de kans uitsluiten dat de nierdonor ook het syndroom van Alport heeft.
Vier familieleden zijn: zijn zoon (III,1) - zijn dochter (III,3) - zijn nicht (III,4) - zijn neef (III,5).
Welke twee van de vier genoemde familieleden hebben het syndroom van Alport niet en komen dus in aanmerking als nierdonor voor deze vader? Noem alleen de familieleden met daartussen een spatie..

Slide 11 - Open question

Let op! bij vrouwen als intermediair fenotype!
XGXG
XGXA
XGXA
XGY
XAY
XGY
XGXG
Nicht III,4 is onzeker. Zij kan drager zijn omdat vader II,3 ziek kan zijn.

Slide 12 - Slide

Vraag 8.
Welke nakomelingen na de paring van een bijenkoningin en een dar bevatten de genen van de vader?
Noem de juiste letter van het antwoord

Slide 13 - Open question

Slide 14 - Slide

Op basis van het voortplantingsmechanisme van de brandmier doen twee leerlingen een uitspraak over de werksters.
Leerling 1: Door de wijze van voortplanten is er erfelijke variatie tussen de werksters van een kolonie.
Leerling 2: De werksters van één generatie hebben andere genotypen dan de werksters van de daaropvolgende generatie.
A
geen van beide leerlingen
B
leerling 1
C
leerling 2
D
zowel leerling 1 als leerling 2

Slide 15 - Quiz

Doordat darren genetisch van elkaar verschillen, verschilt ook de erfelijke informatie die ze doorgeven aan hun nakomelingen, de werksters. Leerling 1 doet een juiste uitspraak.

Doordat van enkele (willekeurige) werksters het erfelijk materiaal van de koningin wordt verwijderd om darren te maken, is in elke generatie de genetische variatie onder darren weer anders. Leerling 2 doet een juiste uitspraak.

Slide 16 - Slide

Bij brandmieren is het gen voor de lichaamskleur geel (b) recessief ten opzichte van het gen voor bruin (B). Een brandmier koningin is geel. De mannetjes waarmee ze gepaard heeft zijn bruin.
Vraag 10.
Geef van elk van de nakomelingen (koninginnen, werksters en mannetjes) het genotype. Geef ook van elk van deze nakomelingen het fenotype.
de kruising is bb x B
de bevruchte eicel = Bb

Nakomelingen:
  • koningin = bb = geel (immers een kloon van zichzelf)
  • werkster = Bb = bruin (ontstaat uit bevruchte eicel)
  • mannetje = B = bruin (want erfelijk materiaal koningin wordt verwijderd)

Slide 17 - Slide

Ik snap alles = 100
Ik snap er niks van = 0
0100

Slide 18 - Poll