What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Examen schrijven 2F - aaneenschrijven, als/dan, zij/hun
Examen schrijven 2F
aaneenschrijven
als/dan
zij/hun
herhaling opbouw teksten
1 / 40
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
This lesson contains
40 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
45 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Examen schrijven 2F
aaneenschrijven
als/dan
zij/hun
herhaling opbouw teksten
Slide 1 - Slide
In deze les
Uitleg en oefeningen aaneenschrijven
Uitleg en oefeningen als/dan
Uitleg en oefeningen zij/hun
Herhaling opbouw teksten, check!
Slide 2 - Slide
Aaneenschrijven
samenstellingen:
oplaadkabel, badkamerdeur, driesterrenrestaurant
woorden met er-, hier-, daar- en waar- + een voorzetsel:
ermee, hiervan, daarop, waarmee
werkwoorden die beginnen met voorzetsels:
tegenkomen (tegengekomen), aantrekken (aangetrokken)
Slide 3 - Slide
Koppelteken
na de voorvoegsels niet-, non-, oud-, ex-:
niet-drinkers, non-alcoholisch, oud-Ajacied, ex-echtgenoot
uitspraak anders onduidelijk:
auto-ongeluk, lente-ui, gala-avond, zee-egel
Slide 4 - Slide
Koppelteken
in samengestelde aardrijkskundige namen en afleidingen daarvan:
Midden-Oosten, Latijns-Amerika, West-Europese
deel van de samenstelling bestaat uit naam, letters, cijfers of tekens:
het kabinet-Rutte, de mbo-student, 32-urige werkweek, A4-papier,
het #-teken
Slide 5 - Slide
Wat is goed geschreven?
A
daarmee
B
daar mee
C
daar-mee
Slide 6 - Quiz
Wat is goed geschreven?
A
oplaadkabel
B
oplaad kabel
C
op laad kabel
Slide 7 - Quiz
Wat is goed geschreven?
A
niet drinkers
B
niet-drinkers
C
nietdrinkers
Slide 8 - Quiz
Wat is goed geschreven?
A
op gelost
B
op-gelost
C
opgelost
Slide 9 - Quiz
Wat is goed geschreven?
A
auto-ongeluk
B
autoongeluk
C
auto ongeluk
D
autoöngeluk
Slide 10 - Quiz
Wat is goed geschreven?
A
zeeëgel
B
zeeegel
C
zee-egel
D
zeeegel
Slide 11 - Quiz
goed
fout
badkamerdeur
lenteui
er mee
tegenkomen
kabinet-Rutte
Slide 12 - Drag question
als - dan
als
zo, even, hetzelfde, dezelfde
dan
vergelijking: groter, langer, mooier, viezer, leuker enz.
Slide 13 - Slide
Finland is een stuk groter ....... Nederland.
A
als
B
dan
Slide 14 - Quiz
We waren nauwelijks langer ...... tien minuten binnen!
A
als
B
dan
Slide 15 - Quiz
Suriname is toch vier keer zo groot ....... Nederland?
A
als
B
dan
Slide 16 - Quiz
Ach, meer ............ je best kan je niet doen.
A
als
B
dan
Slide 17 - Quiz
Is die salade vegetarisch? Dan bestel ik dezelfde ....... jij.
A
als
B
dan
Slide 18 - Quiz
Mijn cijfer voor gym was twee keer zo hoog ..... dat voor wiskunde.
A
als
B
dan
Slide 19 - Quiz
Barry wil veel liever met zijn handen werken ......... met zijn neus in de boeken zitten.
A
als
B
dan
Slide 20 - Quiz
zij / hun
Zij = het onderwerp
Hun = bezittelijk of meewerkend (zonder voorzetsel)
Slide 21 - Slide
zij
onderwerp
Zij
mogen van hun ouders ieder weekend uitgaan.
Willen
zij
niet liever een hapje mee-eten?
In de winter hebben
zij
een paar maanden vrij.
Slide 22 - Slide
hun
Bezittelijk voornaamwoord
Gisteren hebben de buren
hun
auto verkocht.
Meewerkend voorwerp zonder voorzetsel
Hij geeft
hun
straf.
Meewerkend = aan/voor wie/wat?
Slide 23 - Slide
...... keken met open mond naar het prachtige schilderij.
A
zij
B
hun
Slide 24 - Quiz
........ zijn gek op metal.
A
zij
B
hun
Slide 25 - Quiz
Ik wil ........ graag een uitnodiging geven.
A
zij
B
hun
Slide 26 - Quiz
Wisten ....... niet dat je dat echt niet kan maken?
A
zij
B
hun
Slide 27 - Quiz
Waarom doen ...... niet gewoon leuk mee?
A
zij
B
hun
Slide 28 - Quiz
........ versierpogingen zijn gruwelijk mislukt.
A
zij
B
hun
Slide 29 - Quiz
Na ....... dansvoorstelling op het strand, zat het zand in alle hoeken en gaten.
A
zij
B
hun
Slide 30 - Quiz
Opbouw check
Opbouw e-mail en brief
Opbouw verslag en artikel
Opbouw betoog
Slide 31 - Slide
Schrijf de dagtekening van vandaag.
Slide 32 - Open question
Schrijf de aanhef van een zakelijke brief aan Lisanne de Raad.
Slide 33 - Open question
Welke groet gebruik je bij zowel de
e-mail als de brief?
Slide 34 - Open question
1.
2.
3.
4.
Geadresseerde
Afzender
Dagtekening
Betreft: ...
Slide 35 - Drag question
Wat zet je altijd onderaan je verslag of artikel?
Slide 36 - Open question
Betoog
Doel
Overtuigen van een bepaalde stelling.
Vaste structuur
Welke?
Slide 37 - Slide
1. ....
2. ....
3. ....
4. ....
5. ....
6. ....
inleiding
slot
standpunt
tegenargumentatie
conclusie
argumentatie
Slide 38 - Drag question
Verslag
Doel
Informeren over feitelijke gegevens/gebeurtenissen.
Vaste structuur
Welke?
Slide 39 - Slide
1. ....
2. ....
3. ....
4. ....
5. ....
6. ....
conclusie
discussie
resultaten
methodologie
slot
inleiding
Slide 40 - Drag question
More lessons like this
Examen schrijven 3F - aaneenschrijven, als/dan, zij/hun/hen
May 2024
- Lesson with
46 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
Examen schrijven 3F - accentwoorden-tremawoorden, bezit-s
May 2024
- Lesson with
49 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
Fase 2, periode 4, les 2 aaneenschrijven en tussenklanken
April 2023
- Lesson with
14 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 3,4
Interpunctie en aaneenschrijven
September 2023
- Lesson with
49 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Fase 2, periode 4, les 2 hoofdletters - meervoudsvormen - aaneenschrijven STARTER en GEVORDERD
May 2024
- Lesson with
22 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
meervoud-aaneenschrijven-je/jouw
February 2023
- Lesson with
43 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Fase 2, periode 4, les 2 hoofdletters - meervoudsvormen - aaneenschrijven STARTER en GEVORDERD
May 2024
- Lesson with
27 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
Fase 2, periode 2, les 5 BEKWAAM accentwoorden-tremawoorden aaneenschrijven tussenklanken die/dat
January 2024
- Lesson with
33 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2