Herhalingsles 1k di

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

Herhalingsles 1k

5.3 + (4.7) 5.7 + 5.8

Lezen 5.3

Tekstdoelen

Met het tekstdoel informeren wil de schrijver de lezer ..... geven over een bepaald onderwerp.

Met het tekstdoel overtuigen wil de schrijver de lezer overtuigen van zijn ... door argumenten te geven.

Met het tekstdoel activeren wil de schrijver de lezer ... laten ondernemen.

Met het tekstdoel amuseren wil de schrijver de lezer ...

Tekstdoelen

Tekstdoel

> informeren                Schrijver geeft informatie over een onderwerp (instructie/nieuwsbericht)

> amuseren                  Schrijver probeert de lezer te vermaken (stripboek/leesboek)

> overtuigen                 Schrijver probeert de lezer met argumenten te overtuigen van zijn/haar mening  (filmrecensie)

> activeren                    Schrijver probeert de lezer iets te laten doen -> in actie te laten komen. (reclamefolder)

Signaalwoorden tegenstelling

Signaalwoorden opsomming

We hebben nog drie lessen Nederlands voor de toetsweek. Nu gaan we een LessonUp doen, daarna (morgen) gaan we creatief schrijven en tot slot gaan we een Kahoot doen. Ik heb er zoveel zin in!
In welke zin staat de opsomming?

Het is bijna zomer, maar het is nu al warm. Ik heb heel veel zin erin. Misschien dat we morgen nog gaan zwemmen.
In welke zin staat de tegenstelling?

Signaalwoorden

Tekst-indeling

Een deeltitel is....

Grammatica 4.7+5.7

Lw

Zelfstandig naamwoord = ...

1. rode - groene - prachtige
2. telefoon - dierenarts - roos - Nieuw - Vennep
3. jij - hij - zij - jullie - hun
4. in - op - voor - achter - aan

Voorzetsel in de volgende zin:

Ik ga naar Spanje in de vakantie

1. Ik
2. naar
3. in
4. de

Een persoonlijk voornaamwoord kun je vervangen door een....

1. naam
2. ding
3. voorzetsel
4. bijvoeglijk naamwoord

Het konijn is van mij.

Is 'mij' in deze zin een psv?

1. Ja
2. Nee

Benoem het tw in de volgende zin:
Maandag is de eerste toets.

1. Maandag
2. is
3. eerste
4. toets

Dat boek is van hem.

hem =

1. ww
2. zn
3. psv
4. bzv

Ik geef dat boek aan haar.

haar =

1. vz
2. zn
3. psv
4. bzv

ZN?

1. liefde
2. werken
3. laatste
4. rode

Het gouden horloge ligt in de etalage.

etalage =

1. zn
2. bn
3. vz
4. bzv

Benoem de woordsoorten:
Woordsoorten zijn lastig.

'Woordsoorten' is

1. zn
2. ww
3. bn
4. lw

Benoem alle bn in de volgende zin.

De piepkleine muisjes zijn blij met de grote stukken kaas.

bzv

psv

Ik ben blij.

Het is van jou.

Haar boek ligt daar.

Geef aan haar!

Geef hem dat!

Woordsoorten

• lw: de - het - een
  
• zn: mensen - dieren - dingen - planten - namen - begrippen
  
• ww: iets dat je doet of wat je overkomt
  
• bn: zegt iets over het zn
  
• vz: kast- of vakantie woordjes
  
• tw: geeft een hoeveelheid aan
  

Herhaling psv - bzv

Persoonlijk voornaamwoord:

- Je kunt een psv vervangen door een naam.

- Je kunt het ook vervangen door hij/zij.

Bezittelijk voornaamwoord:

- Je geeft aan van wie een bezit is.

- Je kunt het vervangen door zijn/haar.

- Het bzv staat nooit alleen. Het staat voor een zn.

Spelling 5.8

Wat is een voltooid deelwoord?

1. bedenken
2. bedenkt
3. bedacht
4. bedachten

Wat is een voltooid deelwoord?

1. gezond
2. gelopen
3. geven
4. gebaar

Wat is het voltooid deelwoord van 'lopen'?

1. Loop
2. Liep
3. Gelopen

Ik heb hem (bedanken).

Ik heb hem (zien).

De (hout) tafel.

1. houte
2. houten
3. hout
4. gehouten

De (plactic) beker.

1. plastice
2. plasticen
3. plastic
4. plasticenen

De (uitreiken) medaille.

1. uitgereikte
2. uitgereikten
3. uitgereikt
4. geuitreikte

3 trappen van vergelijking

Stellende-, vergrotende en overtreffende trap van 'goed'.

Als of dan?

Hij is minstens zo goed ... ik ben.

1. als
2. dan

Saar is veel beter ... Koosje.

1. als
2. dan

Heeft Bo meer spellen ... ik?

1. als
2. dan

Tim is even lief ... zij is.

1. als
2. dan

Bas komt later ... Fee.

1. als
2. dan

Trappen van vergelijking

• De stellende trap geeft aan dat zaken gelijk of gelijkwaardig zijn:

Hij is net zo vrolijk als ik.

Bij de stellende trap gebruik je als.

• De vergrotende trap geeft aan dat zaken niet gelijk of gelijkwaardig zijn:

Hij is vrolijker dan ik.

Bij de vergrotende trap gebruik je dan.

• Bij de overtreffende trap geef je aan dat de ene zaak alle andere overtreft:

Hij is de vrolijkste van de klas.

Bij de overtreffende trap is het +ste.