Vul de juiste vormen van de regelmatige werkwoorden met een stam op een d of een t in.
(reden) 1. Worüber .............
Ihr?
(arbeiten) 2. Wir ............ im Supermarkt.
(reiten) 3. Ich ............. zwei Mal pro Woche.
(antworten) 4. Du ............ sehr langsam.
(reden) 5. Er............über seine Schuhe.