vergelijking, metafoor, metoniem, hyperbool, understatement, litotes en eufemisme
Beeldspraak
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3
This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Beeldspraak
Slide 1 - Slide
Zij is het derde wiel aan de wagen
Slide 2 - Slide
Vergelijking
Bij een vergelijking wordt iets uit de werkelijkheid/object (mens, dier of ding) vergeleken met een beeld. Ze staan dus beide in een zin. (object en beeld)
Hij is zo bleek als een lijk. werkelijkheid beeld object
Slide 3 - Slide
Dat meisje is zo onschuldig als een lammetje
werkelijkheid beeld
Slide 4 - Slide
Metafoor
Bij een metafoor wordt het beeld alleen genoemd, de werkelijkheid wordt niet genoemd.
Het is hier een zwijnenstal, ruim op! beeld
De werkelijkheid is bijvoorbeeld een slaapkamer.
Slide 5 - Slide
Metafoor
Dat schaap is er alweer ingetrapt.
Een reus van een kerel.
De overheid gaat snoeien in de uitgaven. (verminderen)
Het regent klachten bij de zorginstelling.
Slide 6 - Slide
Hoge bomen vangen veel wind
Slide 7 - Slide
Personificatie
Een levenloos ding wordt voorgesteld als een persoon.
Hoge bomen vangen veel wind. Het gevaar loerde op elke straathoek. De toekomst lacht je toe.
Slide 8 - Slide
Even de neuzen tellen.
Slide 9 - Slide
Metonymie
De beeldspraak berust niet op een vergelijking, maar op een specifieke eigenschap van het object.
1 Je noemt een deel in plaats van het geheel
Even de neuzen tellen 2 Je noemt het geheel in plaats van een deel Nederland moet nu eindelijk weer eens naar een EK.
Slide 10 - Slide
Metonymie
3 Je noemt het materiaal, maar je bedoelt het voorwerp Hij won goud 4 Je noemt een aardrijkskundige naam, maar je bedoelt het product dat daarmee verbonden is.
Ik eet het liefst Edammer
Slide 11 - Slide
Metonymie
5 Je noemt plaats/ruimte, maar je bedoelt de mensen die daar zijn. De zaal gaf een enorm applaus. 6 Je noemt de producent, maar je bedoelt het product: een Apple 7 Je noemt de eigenschap, maar je bedoelt de persoon Die lange
Slide 12 - Slide
Hyperbool
De inhoud van de mededeling wordt enorm vergroot.
Hij barst van het geld.
Ik word stapelgek van die man.
Ik verveel me dood.
Slide 13 - Slide
Het lijkt alsof het een beetje heeft geregend.
Slide 14 - Slide
Understatement
- Met een understatement zwak je de mededeling af.
- Je zegt dat iets minder mooi, groot of belangrijk is dan in
werkelijkheid.
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Voorbeelden understatement
- Als je een één voor die toets hebt gekregen, zul je wel een paar
foutjes gemaakt hebben.
- Die regisseur heeft met zijn speelfilms ongetwijfeld een paar
centjes verdiend.
- Mijn steenrijke oom heeft een stulpje aan de Rivièra gekocht.
Slide 17 - Slide
Eufemisme
- Een eufemisme is een manier om iets verzacht uit te drukken. - Door een eufemisme te gebruiken kan je iets wat onaardig is
zeggen of schrijven zonder dat het onaardig, gruwelijk of vies
klinkt.
Wij hebben thuis een interieurverzorgster.
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Voorbeelden eufemisme
- Volgens mij is er aan jou een steekje los!
- De dierenarts heeft de hond laten inslapen. - De directie wil het personeelsbestand afslanken.
- Hij is een bekende van de politie.
- Hij heeft te diep in het glaasje gekeken.
- Mensen met een achterstand tot de arbeidsmarkt.
Slide 20 - Slide
Beeldspraak is altijd figuurlijk.
A
WAAR
B
NIET WAAR
Slide 21 - Quiz
'De wind huilt door de bomen.' Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
metafoor
B
personificatie
C
vergelijking
D
-
Slide 22 - Quiz
Welke vorm van beeldspraak herken je? De samenleving is ziek.
A
metafoor
B
metonymia
C
vergelijking
D
personificatie
Slide 23 - Quiz
'Zij zingt als een nachtegaal.' Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
metonymie
C
metafoor
D
personificatie
Slide 24 - Quiz
'Geef mij nog eens een glas'. Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
hyperbool
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymia
Slide 25 - Quiz
Welke vorm van beeldspraak? Mijn ouderlijk huis is nog steeds een veilige haven voor mij.