Oefentoets BSM H 1.6 en 1.7 meten en trainen van Fitheid

BSM 4V 
Diagnostische vragen
Meten en verbeteren Fitheid
1.6 & 1.7
1 / 30
next
Slide 1: Slide
Lichamelijke opvoedingMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

BSM 4V 
Diagnostische vragen
Meten en verbeteren Fitheid
1.6 & 1.7

Slide 1 - Slide

Hoodstuk 1.6 het meten van fitheid

Slide 2 - Slide

Wat is conditie
A
Uithoudingsvermogen
B
Energiek en Gezond voelen
C
Lichamelijk Prestatievermogen
D
Zegt iets over hoe sterk je bent

Slide 3 - Quiz

Uit welke grondmotorische componenten bestaat fitheid?

Slide 4 - Open question

Hoe kun je je conditie meten?
A
Mopertest
B
Shuttleruntest
C
Antropometrische test
D
Eurofittest

Slide 5 - Quiz

Met welke test kun je explosieve kracht meten?
A
Buighangtest
B
Handknijpkrachttest
C
10x5m loop
D
Verspringen uit stand

Slide 6 - Quiz

Met de fietsergometertest test je
A
Snelheid
B
Anaerobe uithouding
C
Coördinatie
D
Aerobe uithouding

Slide 7 - Quiz

welk component is NIET te verbeteren?
A
Snelheid
B
Coördinatie
C
Lenigheid
D
-

Slide 8 - Quiz

Hoofdstuk 1.7 het verbeteren van Fitheid

Slide 9 - Slide

Energie is het vermogen om arbeid te leveren
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

Wij halen onze energie uit
A
Voeding
B
Koolhydraten
C
Vetten
D
Eiwitten

Slide 11 - Quiz

De energie die vrijkomt bij het afbraakproces van voedsel wordt opgeslagen als chemische in de spiercellen
A
waar
B
niet waar
C
alleen als het nodig is

Slide 12 - Quiz

De chemische energie uit voedsel wordt opgeslagen als ATP in de spiercellen. 

Slide 13 - Slide

Hoe luidt de formule waarbij chemische energie wordt omgezet in mechanische?
ATP >.......................(vul alleen dit deel in van de formule)

Slide 14 - Open question

Ons lichaam heeft 3 energiesysteem om de ATP die gebruikt wordt om te bewegen weer aan te vullen.

Slide 15 - Slide

welk energiesysteem wordt aangeduid met 1?
A
Citroenzuurcyclus
B
Conjuctuurbeweging
C
Zuurstofsysteem
D
Melkzuursysteem

Slide 16 - Quiz

welk energiesysteem wordt aangeduid met 3?
A
Creatinefosfaatpoel
B
Aerobe systeem
C
Hoogconjuctuur
D
Melkzuursysteem

Slide 17 - Quiz

Fosfaatsysteem
Anaerobe systeem
Aerobe systeem

Slide 18 - Drag question

De rode lijn in de grafiek staat voor
A
Suikerverbranding
B
Eiwitverbranding
C
Vetverbranding

Slide 19 - Quiz

Eiwitverbranding wordt weergegeven in het
A
Rood
B
Groen
C
Blauwe streep rechts
D
We verbranden geen eiwit

Slide 20 - Quiz

Als je hart niet sneller meer kan kloppen, dan zit je op de anaerobe drempel
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quiz

De steady state is een andere benaming voor anaerobe drempel
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quiz

Door melkzuurwaarde in bloed te meten tijdens inspanning kun je de anaerobe drempel bepalen
A
Niet waar
B
waar

Slide 23 - Quiz

timer
0:40
Overload
Herstel
Reversibiliteit 
Homeostage
Supercompensatie

Slide 24 - Drag question

Als een sporter hier begint met zijn training dan
A
Wordt hij sterker
B
Zit hij in in opklimmende belasting
C
Traint hij volgens het principe individualiteit
D
Raakt hij overtraind

Slide 25 - Quiz

F.I.T.T. staat voor
A
Fit, Interval, Training , Type activiteit
B
Frequentie, Intensiteit, Trainingsduur, Type activiteit
C
Frequentie, Interval, Trainingtype, Talent
D
Fit, Input, Training, Tijdsduur

Slide 26 - Quiz

Een training waarbij interval en duurtraining worden afgewisseld is een
A
Fartlektraining
B
Intervaltraining
C
Herhalingstraining
D
Tempotraining

Slide 27 - Quiz

De herstelperiode voor supercompensatie ligt voor de eerste trainingen tussen de
A
1-2 dagen
B
2-3 dagen
C
3-4 dagen
D
5-6 dagen voor volledig herstel

Slide 28 - Quiz

Een kogelstoter zal in verhouding
A
Meer rode spiervezels hebben
B
Meer witte spiervezels hebben
C
Meer krachtuithoudings vermogen hebben
D
Minder Creatinefosfaat in de spier hebben.

Slide 29 - Quiz

EINDE!
Meten en verbeteren Fitheid
1.6 & 1.7

Slide 30 - Slide