alle woordsoorten NN H1-H6

Herhaling woordsoorten 
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Herhaling woordsoorten 

Slide 1 - Slide

Woordsoorten:
  • Zelfstandig werkwoord, koppel- en hulpwerkwoord 
  • Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
  • Vragend en aanwijzend voornaamwoord
  • Telwoord
  • Voegwoord

Slide 2 - Slide

werkwoorden
- zelfstandig werkwoord
- koppelwerkwoord
- hulpwerkwoord

Slide 3 - Slide

Een zin met 1 werkwoord
1 Als een zin 1 werkwoord heeft, is dit een kww of een zww.
- Geen zwabbels, dan altijd een zww.
2 Wel een vorm van zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, stel dan de vraag:
doet het onderwerp iets (wwg) of is het onderwerp iets (nwg)?
3. Het onderwerp doet iets: zww (ik blijf op het feest)
Het onderwerp is iets: kww (ik blijf ziek)

Slide 4 - Slide

Een zin met 2 of meer ww 
1. Noteer de ww. Zoek het belangrijkste ww. De overige ww zijn hww. 
Sowieso de pv is een hww. 

2. Is het belangrijkste ww een zwabbels? 
Nee ----> dan is het een zww. Ja ------> stel dan de vraag:
doet het onderwerp iets (wwg) of is het onderwerp iets (nwg)?

3. Het onderwerp doet iets: zww (ik ben (pv)op het feest gebleven (zww)).
Het onderwerp is iets: kww (ik ben (pv) ziek geweest (kww))

Slide 5 - Slide

tips 
  • als er meerdere werkwoorden in de zin staan, kijk je welk werkwoord het belangrijkst is. Dat is een kww of zww.
  • overige werkwoorden zijn hww. De pv is sowieso hww!
  •  zww/kww staat meestal achteraan in de zin.  Vaak voltooid deelwoord of infinitief. 



Slide 6 - Slide

Het Rotterdamse bedrijf Dogtown produceert brokken voor honden.
wat is 'produceert'?
A
zww
B
hww

Slide 7 - Quiz

In het spel Myst V ga je avonturen beleven in een sprookjeswereld.
wat is 'ga'?

A
zww
B
hww

Slide 8 - Quiz

Justitie moet dit programma wel nauwlettend gevolgd hebben.
wat is 'gevolgd'?
A
zww
B
hww

Slide 9 - Quiz

Een hww komt altijd in combinatie met een zww/kww voor
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

Die jongen blijkt een taaie.

blijkt: hww, zww of kww?
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 11 - Quiz

Zij zou naar school komen.

zou: hww, kww of zww?
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 12 - Quiz

voornaamwoorden
  • persoonlijk voornaamwoord
  • bezittelijk voornaamwoord

Slide 13 - Slide

Omdat haar huis al oud is, moet Manon het laten restaureren.
Wat is haar?
A
pers. vnw.
B
bez. vnw

Slide 14 - Quiz

Omdat haar huis al oud is, moet Manon het laten restaureren.
Wat is het?
A
pers. vnw.
B
bez. vnw

Slide 15 - Quiz

Hebben zijn ouders haar ooit gezien?
Wat is zijn?
A
pers. vnw.
B
bez. vnw

Slide 16 - Quiz

Hebben zijn ouders haar ooit gezien?
Wat is haar?
A
pers. vnw.
B
bez. vnw

Slide 17 - Quiz

Telwoorden
hoofdtelwoord = aantal
rangtelwoord = iets uit een rijtje

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

4
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 20 - Quiz

veel
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 21 - Quiz

vijfde
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 22 - Quiz

zoveelste
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 23 - Quiz

sommige
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 24 - Quiz

Vragend voornaamwoord
Er zijn 4 vragende voornaamwoorden: 
wie, wat, welke en wat voor (een)

Slide 25 - Slide

Dit zijn GEEN vragend voornaamwoorden!
Een vragend voornaamwoord verwijst naar iets of iemand.

Slide 26 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
Een aanwijzend voornaamwoord wijst iets of iemand aan. 
De aanwijzende voornaamwoorden zijn: deze, dit, die en dat

Voorbeeld:
Kijk, zie je dat broodje? 

Afkorting aanwijzend voornaamwoord = av

Slide 27 - Slide

Voegwoord 
Samengestelde zinnen (zinnen met meer dan een persoonsvorm) plak je aan elkaar met een voegwoord.

Voorbeelden: want, omdat, en, of, terwijl

Slide 28 - Slide

Maken..
Grammatica Cursus 5 
§ 2 WS Herhaling leerjaar 2 hv

Opdracht 1 t/m 5   -   klaar??? Leesboek!



Slide 29 - Slide