1 Als een zin 1 werkwoord heeft, is dit een
kww of een
zww.- Geen zwabbels, dan altijd een zww.
2 Wel een vorm van zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, stel dan de vraag:
doet het onderwerp iets (wwg) of is het onderwerp iets (nwg)?
3. Het onderwerp doet iets: zww (ik blijf op het feest)
Het onderwerp is iets: kww (ik blijf ziek)