This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Welkom
Slide 1 - Slide
Vandaag:
1. Herhaling H1/H2
2. SO
3. evt. stukje boek
Slide 2 - Slide
Toets H1+H2
H1: - woordbetekenissen zoeken
- zinsdelen
- leestekens
H2:- formeel taalgebruik
- samengestelde zinnen
- persoonsvormen in samengestelde zinnen
Woordenschat en Taalverzorging
Slide 3 - Slide
Leestekens
- komma!! voor het voegwoord zoals: maar, omdat, of, want, maar, waardoor - komma!! na citaat - dubbele punt!! voor citaat
Slide 4 - Slide
‘Sara zei:‘ Ik heb een super vakantie gehad.
A
Goed
B
Fout
Slide 5 - Quiz
Fernando vroeg: ‘Wil je de suiker aangeven?’
A
Goed
B
Fout
Slide 6 - Quiz
'Ik kan je niet vinden', zei Wally tegen Marly.
A
Goed
B
Fout
Slide 7 - Quiz
Werkwoorden
- pv in TT = verander in LOPEN! - pv in VT = verleden tijd dus tkfschp/langer maken
Slide 8 - Slide
Woordenschat
- welke woorden heb je onthouden van de oefentoets?
- wat is formeel taalgebruik? vul eerst in wat je weet, laat niks open.. dat is zonde
Slide 9 - Slide
Maak de toets
Klaar? Blijf stil!
timer
40:00
Slide 10 - Slide
Jongen in de gestreepte pyjama
luisterboek
Slide 11 - Slide
Lezen H2
Doel:
Je kent tekst doelen en voor welk publiek een tekst geschreven is.
Slide 12 - Slide
Tekstdoel en publiek
De schrijver van een tekst wil bij de lezer iets bereiken. De tekst die hij schrijft, heeft dus een doel. Hij wil bijvoorbeeld iets aan de lezer uitleggen.
Kijk even mee op blz. 38, 39
Om het tekstdoel te bereiken, moet de schrijver rekening houden met de groep voor wie hij schrijft, het publiek. Aan het onderwerp, de bron, de lay-out en het taalgebruik kun je zien voor welk publiek de tekst bedoeld is.