H4 - Woche 4 - Stunde 1

Havo 4 - Woche 6 - Stunde 1
1 / 12
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 3-5

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Havo 4 - Woche 6 - Stunde 1

Slide 1 - Slide

Planung

Die Schneekugel : eine Erfindung aus Wien

Kapitel 3 - Lektion 5
  • Grammatik: Adverbien und Konjunktionen
  • Aufgabe 55, 56, 57
       
Ziele

  • Je kunt een korte reportage over een alledaags thema begrijpen. 

  • Je kunt voegwoorden en bijwoorden in het Duits correct toepassen en kent de verschillende functies. 

Slide 2 - Slide

4

Slide 3 - Video

01:02
Erwin Perzy I. hat …
A
sich auf die Herstellung von Spielzeug spezialisiert.
B
zufällig die Schneekugel erfunden.

Slide 4 - Quiz

01:34
Erwin Perzy II. hat …
A
ein Schneekugel-Museum in Salzburg geöffnet.
B
die Schneekugel patentieren lassen.
C
eine perfekte Mischung für den Schnee in der Wiener Schneekugel gefunden.

Slide 5 - Quiz

03:03
Die Figuren der Perzy-Manufaktur werden …
A
von Erwin Perzys Ehefrau bemalt
B
nur mit Machinen hergestellt.
C
auch nach Kundenwünschen gemacht.

Slide 6 - Quiz

03:43
Die meistverkaufte Schneekugel der Perzy-Manufaktur im Jahr 2020 war …
A
die Kugel mit der Familie Obama.
B
die Kugel mit dem Toilettenpapier.
C
die Kugel mit dem Coronavirus-Motiv.

Slide 7 - Quiz

Lektion 5 - Grammatik
Adverbien und Konjunktionen (bijwoorden en voegwoorden) 

1. Voegwoorden (Konjunktionen)
Een voegwoord zorgt voor het verbinden van zinnen of zinsdelen. Voegwoorden worden gebruikt om bijzinnen toe te voegen en worden van de hoofdzin gescheiden door een komma. Een voegwoord geeft tevens een verband aan. Bijvoorbeeld:
  • Wir nehmen es mit, denn wir finden es schön. - We nemen het mee, omdat we het mooi vinden. (denn --> want --> argumentatie)
  • Wir brauchen kein Tee, sondern wir wollen Kaffee. - We hebben geen thee nodig, maar wij willen koffie. (sondern --> maar --> tegenstelling)




Slide 8 - Slide

Lektion 5 - Grammatik
Adverbien und Konjunktionen (bijwoorden en voegwoorden) 

2. bijwoorden (Adverbien)
Bijwoorden geven meer informatie over een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een hele zin. Een bijwoord kan ook aangeven waar, wanneer, hoe vaak of hoe iets gebeurt. Bijvoorbeeld:
  • Sie kommt heute - zij komt vandaag. --> wanneer
  • Er ist im Haus - Hij is in het huis. --> waar
  • Er kocht zweimal pro Woche Spaghetti. --> hoe vaak
  • Ohne Zweifel wirft er den Stein. --> hoe




Slide 9 - Slide

Adverbien und Konjunktionen (bijwoorden en voegwoorden)

Sommige woorden kunnen zowel als voegwoord of als bijwoord voorkomen. De functie van de woorden in de zin bepaalt welk Duits woord je moet gebruiken.  
Bijvoorbeeld:

sodern/ aber --> maar
  • Er will kein rotes Auto, sondern ein grünes Auto. (sondern = maar --> tegenstelling)
  • Ich komme gerne, aber ich habe keine Zeit. (aber = maar --> beperking)

dass / das

  • Ich weiß, dass du abends nicht gern allein auf die Straße gehst. (dass = dat --> voegwoord)
  • Ich habe das Buch, das du mir geschenkt hast, noch nicht gelesen. (das = dat --> lidwoord /  betrekkelijk vnw.

Slide 10 - Slide

Gemeinsam lesen: Handbuch 33 (Seite 40 bis 42)
Machen:
  • Lektion 5: Aufgabe 55, 56, 57 (Zeit: 25 Minuten)
Fertig = Lernen H4duA Teil 2
  • Kapitel 2: Lektion 1, 2, 4, 5, 7
  • Kapitel 3: Lektion 1, 2, 3, 4, 7

H4duA Teil 2 = Mittwoch den 17. Februar 

Slide 11 - Slide

slotwoord
Nächste Stunde 
  • Wiederholung Adjektive (bijv. naamwoord) 
  • Lektion 6
  • Lektion 7 

Slide 12 - Slide