This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
H3 - Zahlen, Tage und Monate
- Zahlen + Ordinalzahlen
- Wochetage
- Alle Monate
Slide 1 - Slide
Zijn de getallen juist (richtig) of fout (falsch) gespeld?
Richtig
Falsch
fünf
sechs
sieben
zehn
achtzehn
eins
swei
swölf
zwölf
zwei
dreizhen
dreizehn
siben
sechszehn
sechzehn
Slide 2 - Drag question
Was wisst ihr noch zum Thema 'Ordinalzahlen'?
Rangtelwoorden:
In het Duits zijn de rangtelwoorden voor 1e, 3e, 7e en 8e afwijkend, namelijk: en . Het rangtelwoord bij 2 (zwei) en 5 t/m 19 vorm je door achter het woord te plakken. Dus bijvoorbeeld: . De rangtelwoorden voor het getal 20 en hoger worden gevormd door achter het woord te zetten. Bijvoorbeeld: en .
Let op: in het Nederlands schrijf je kort bijvoorbeeld 1e. In het Duits wordt dat 1 .
.
dritte
erste
neunte
te
ste
vierundzwanzigste
zweiundsechzig
Slide 3 - Drag question
Hoofdtelwoorden (Kardinalzahlen)
Rangtelwoorden (Ordinalzahlen)
eins
erste
zwei
zweite
drei
dritte
vier
vierte
fünf
fünfte
Slide 4 - Drag question
Die Zahl: 5
Slide 5 - Open question
Die Zahl: 17
Slide 6 - Open question
Die Zahl: 46
Slide 7 - Open question
Welche Zahlen hörst du? Schreib auf! 1/2/3
Zahlen
Slide 8 - Open question
Februar
Januar
März
April
Mai
Juni
Juli
August
September
Oktober
November
Dezember
Slide 9 - Drag question
Vertaal: der Monat
Slide 10 - Open question
In diesem Monat ist Halloween.
Slide 11 - Open question
In diesem Monat beginnt der Herbst.
Slide 12 - Open question
Dieser Monat liegt zwischen Februar und April.
Slide 13 - Open question
In diesem Monat ist Weihnachten.
Slide 14 - Open question
Das ist der vierte Monat im Jahr.
Slide 15 - Open question
de maand der ______
Slide 16 - Open question
maanden, dagen, jaargetijden
A
wel hoofdletter
B
geen hoofdletter
Slide 17 - Quiz
De maanden zijn
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
D
meervoud
Slide 18 - Quiz
Die Tage der Woche
maandag
dinsdag
woensdag
donderdag
vrijdag
zaterdag
zondag
Mittwoch
Samstag
Sonntag
Freitag
Donnerstag
Dienstag
Montag
Slide 19 - Drag question
Welke dag is vandaag?
A
Freitag
B
Montag
C
Dienstag
D
Mittwoch
Slide 20 - Quiz
De dagen van de week zijn
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
D
meervoud
Slide 21 - Quiz
Welke dag is de eerste dag van de week (antwoord in het Duits)?
Slide 22 - Open question
Welke dag is de eerste dag van het weekend? (antwoord in het Duits)
Slide 23 - Open question
Welke dagen komen ervoor en erna? Schrijf alle 3 de dagen op in het Duits. ... Donnerstag ...
Slide 24 - Open question
Welke dagen komen ervoor en erna? Schrijf alle 3 de dagen op in het Duits. ... Montag ...
Slide 25 - Open question
Welke dagen komen ervoor en erna? Schrijf alle 3 de dagen op in het Duits. ... Freitag ...
Slide 26 - Open question
Welke dagen komen ervoor en erna? Schrijf alle 3 de dagen op in het Duits. ... Sonntag ...
Slide 27 - Open question
Welke dagen komen ervoor en erna? Schrijf alle 3 de dagen op in het Duits. ... Mittwoch ...
Slide 28 - Open question
Welke dagen komen ervoor en erna? Schrijf alle 3 de dagen op in het Duits. ... Samstag ...
Slide 29 - Open question
Welke dagen komen ervoor en erna? Schrijf alle 3 de dagen op in het Duits. ... Dienstag ...