What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Miniles tcm
Werkwoordspelling in de tegenwoordige tijd
Werkwoordspelling in de tegenwoordige tijd
Gemaakt door:
Mirthe, Daan, Levi en Aron
1 / 18
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
MBO
Studiejaar 1-4
This lesson contains
18 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Werkwoordspelling in de tegenwoordige tijd
Werkwoordspelling in de tegenwoordige tijd
Gemaakt door:
Mirthe, Daan, Levi en Aron
Slide 1 - Slide
Inleiding
Aan het eind van deze les kun je:
Werkwoorden correct vervoegen in de tegenwoordige tijd.
Het verschil herkennen tussen stam, ik-vorm en de juiste uitgang
Slide 2 - Slide
Werkwoorden
Wat is een werkwoord?
Hoe vind je een werkwoord in een zin?
Voorbeelden:
Ik werk in de tuin. -> Werk is het werkwoord
Wij hebben gelopen. -> ?
Slide 3 - Slide
De stam van het werkwoord
Voorbeelden:
leven -> leef
lopen -> loop
Slide 4 - Slide
Onderwerp
Wie of wat + Persoonsvorm
Voorbeeld:
De ervaren automonteur repareert de motor van de auto in de garage.
1. Zet zin in verleden tijd
Persoonsvorm= Repareert
2. Wie of wat repareert?
Onderwerp= Automonteur
Slide 5 - Slide
De juiste uitgang
Enkelvoud
Ik= stam
Jij, je, u= stam+t
Hij, zij, het= stam+t
Meervoud
Wij, we= stam+en
Jullie= stam+en
Zij,ze= stam+en
Slide 6 - Slide
QUIZ
Slide 7 - Slide
Wat is een werkwoord?
A
Een woord dat vertelt hoe iets eruit ziet
B
Een woord dat een plek of locatie aangeeft
C
Een woord dat zegt wat iets of iemand doet
D
Een woord dat alleen in de toekomst gebruikt wordt
Slide 8 - Quiz
Wat is de stam van het werkwoord werken?
A
Werken
B
Werkte
C
Werke
D
Werk
Slide 9 - Quiz
Hoe vind je de persoonsvorm in een zin?
A
Je kijkt welk woord het vaakst voorkomt
B
Je zet de zin in een andere tijd en kijkt welk woord verandert
C
Je zoekt het langste woord in de zin
D
Je voegt een extra werkwoord toe aan de zin
Slide 10 - Quiz
Welke zin bevat een onderwerp in het meervoud?
A
De hond rent door het park
B
De vogels vliegen naar het zuiden
C
Mijn broer is jarig vandaag
D
De jongen leest een boek
Slide 11 - Quiz
Welke zin bevat een persoonsvorm in de tegenwoordige tijd?
A
Zij speelt elke dag buiten
B
Ik heb gisteren een boek gelezen
C
Vorige week gingen we naar het strand
D
Hij wilde graag een nieuwe fiets
Slide 12 - Quiz
Wij (verkennen) de oude stad tijdens onze vakantie.
A
Verkende
B
Verkennen
C
Verkent
D
Verkenden
Slide 13 - Quiz
De journalist (beschrijven) het nieuws in een uitgebreid artikel
Slide 14 - Open question
Jullie (organiseren) een groot event voor het goede doel
A
organiseer
B
organiseerde
C
organiseren
D
organiseert
Slide 15 - Quiz
Mijn broer (bestuderen) ingewikkelde wiskunde formules.
A
bestuderen
B
bestudeert
C
bestudeerde
Slide 16 - Quiz
De leraar (corrigeren) de gemaakte toetsen van de leerlingen.
A
corrigeert
B
corrigeren
C
corrigeerd
D
gecorrigeerd
Slide 17 - Quiz
Vragen?
Vragen?
Slide 18 - Slide
More lessons like this
Miniles tcm
4 days ago
- Lesson with
13 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1-4
Miniles tcm
4 days ago
- Lesson with
17 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1-4
Werkwoordspelling
May 2024
- Lesson with
15 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 1
Werkwoordspelling
May 2023
- Lesson with
11 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 1
4 Taal deel 1
March 2024
- Lesson with
15 slides
Nederlands
Lager onderwijs
Werkwoordspelling
October 2023
- Lesson with
15 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 1
Werkwoordspelling
October 2023
- Lesson with
11 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 1
Talent 1.9 spelling ww tt en vt
October 2023
- Lesson with
26 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1