Lesgeven Nederlands Samenvatting

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

Noem minimaal 2 voorbeelden van een voorzetsel

0

wat weet je al van sterke werkwoorden in de verleden tijd?

video 

hier volgt een video over sterke werkwoorden in de verleden tijd 

0

Wat weet je van zwakke werkwoorden in de verleden tijd als je denkt aan
T KOFSCHIP?

test je kennis

Hier volgen nog wat vragen om te kijken of we alles hebben begrepen 

Welk werkwoord is de pv in de zin?;
Zij willen later piloot worden.

1. willen
2. worden

Zijn
Ik...……...

1. is
2. zijnt
3. zijn
4. ben

Hebben
Hij

1. hebben
2. heb
3. hebt
4. heeft

Wij hebben veel geluk!
wat is de pv (persoonsvorm)=

1. veel
2. wij
3. geluk
4. hebben

Wij hebben gisteren hardgelopen.
Persoonsvorm?

1. wij
2. Hebben
3. Hebben hardgelopen
4. gisteren

Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van

1. vorm
2. klank
3. lengte

Wat is het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden?

1. sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klinker, zwakke niet.
2. zwakke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klinker, sterke niet.

Peter .... een nieuwe auto. (hebben)

1. hebben
2. heeft
3. hebt
4. hebd

Welke woorden zijn voorzetsels?
meerdere antwoorden zijn mogelijk

1. hier
2. boven
3. vanwege
4. wachten

Stelling: 'van' en 'bij' zijn ook voorzetsels

1. ja
2. nee

Vul het goede voorzetsels in:
Mevrouw van der Werf houdt ____ chocola.

1. van
2. in
3. voor
4. op

Hoe noem je de volgende woordsoorten?

in, op, onder, door

1. lidwoorden
2. voorzetsels
3. telwoorden
4. aanwijzende voornaamwoorden

Wat zijn de voorzetsels in deze zin?

1. hij - naar
2. via - de
3. via - naar
4. hij - de

vraag 21: voorzetsels
Heb jij interesse ...... die nieuwe fiets?

1. voor
2. op
3. aan
4. in

De vermoeide reiziger is in de overvolle trein in slaap gevallen.
Hoeveel voorzetsels?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

De brug 

H6 tekst en afbeeldingen blz 218 

opdracht 9, 10 en 11 

H6 Zoeken in het woordenboek blz 224 

Opdracht 14 t/m 18 

H6 Voorzetsels blz 230 

Opdracht 12 en 13 

De brug 

Maken 

Hoofdstuk 6 De verleden tijd van sterke werkwoorden blz 237 

Opdracht 12 en 13 

Hoofdstuk 5 De verleden tijd van zwakke werkwoorden blz 236 

Opdracht 10 en 11